19-09 --> 3T; NE blz. 36 t/m 40 opdr. 1 t/m 3

1. Lesopening
Pak je boek (+ schrift) van Nederlands op tafel.
Open je boek op blz. 36. 

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1. Lesopening
Pak je boek (+ schrift) van Nederlands op tafel.
Open je boek op blz. 36. 

Slide 1 - Tekstslide

2. Terugblik (vorige les)
Vorige les zijn jullie bezig geweest met de paragraaf 'Over taal';
- woorden met betekenissen.
- homoniemen (een woord dat meer dan één betekenis heeft). 
- homofonen (als twee woorden hetzelfde klinken, maar de spelling en betekenis is verschillend)

(Huis)werk bij iedereen af? --> blz. 31 t/m 35 opdr. 1 t/m 9.
Zijn hier nog vragen over?

Slide 2 - Tekstslide

3. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- weet je wat een actieve leeshouding is;
- herken je tekstdoelen en tekstsoorten;
- kun je aangeven hoe een tekst is ingedeeld en wat het onderwerp is. 

Slide 3 - Tekstslide

4. Instructie (deel 1)
TEKSTDOELEN
LEESMANIEREN

Slide 4 - Tekstslide

Tekstdoelen
Elke tekst heeft een doel. De schrijver wil iets met deze tekst bereiken. 
Vandaag leer je zes verschillende tekstdoelen met tekstsoorten als voorbeeld. 

Slide 5 - Tekstslide

1. Informeren
De schrijver wil de lezer informatie geven en iets nieuws laten weten. 
Bijvoorbeeld: een krantenartikel, nieuwsbericht, schoolboektekst of verslag.

Slide 6 - Tekstslide

2. Uitleggen
De schrijver wil een uitleg of instructie geven (instrueren).
Bijvoorbeeld: een gebruiksaanwijzing, tekst uit een schoolboek, recept of handleiding.

Slide 7 - Tekstslide

3. Mening geven
De schrijver wil een of meer meningen laten zien, de mening van de lezer vormen.
Bijvoorbeeld: artikel in de krant of tijdschrift.

Slide 8 - Tekstslide

4. Overtuigen
De schrijver wil overtuigen van een mening, waarschuwen of adviseren.
Bijvoorbeeld: een beoordeling, recensie of blog.

Slide 9 - Tekstslide

5. Amuseren
De schrijver wil amuseren, dus de lezer vermaken. Gevoelens oproepen of gevoelens verwoorden.
Bijvoorbeeld: een verhaal, gedicht, blog of column.

Slide 10 - Tekstslide

6. Activeren
De schrijver wil tot handelen aansporen. Overhalen om iets te doen.
Bijvoorbeeld: een advertentie, poster of flyer.

Slide 11 - Tekstslide

Zorg dat je bij de tekstdoelen tekstvormen kunt benoemen en uit kunt leggen waarom dit passend is!

Slide 12 - Tekstslide

Leesmanieren
Je begrijpt teksten beter als je bewust nadenkt over de manier waarop je leest. 
De leesmanier hangt af van het doel dat je hebt!

Slide 13 - Tekstslide

Oriënterend
  1. Je leest de tekst niet helemaal.
  2. Je voorspelt wat het onderwerp is van de tekst.
  3. Je denkt na over hoe je een tekst leest.

Slide 14 - Tekstslide

Zoekend lezen
  1. Je zoekt antwoord op een vraag.
  2. Je zoekt informatie die je nodig hebt.
  3. Tussenkopjes helpen je bij het zoeken van informatie.

Slide 15 - Tekstslide

Grondig lezen
  1. Je hebt als doel om de tekst helemaal te begrijpen.
  2. Je stelt jezelf vragen over het onderwerp.
  3. Je stelt jezelf de vraag of je al wat weet over het onderwerp.
  4. Je lost dingen op die je niet begrijpt over de tekst.

Slide 16 - Tekstslide

Leesplan
- Zie blz. 337. 
- Volg je deze stappen, dan leer je actief lezen. 
- Na het lezen verwerk je wat je gelezen hebt;
     * vertellen
     * toets maken
     * besluiten iets te kopen
     * instructies opvolgen

Slide 17 - Tekstslide

4. Instructie (deel 2)
TEKSTOPBOUW

Slide 18 - Tekstslide

Opbouw van een tekst
Een tekst is opgebouwd in drie verschillende onderdelen
  1. Inleiding (meestal alleen de eerste alinea).
  2. Kern (middenstuk); In deze alinea's wordt het onderwerp behandelt. Elke alinea gaat over een nieuw deelonderwerp. Vaak maken tussenkopjes duidelijk wat het deelonderwerp van een of meer alinea's. 
  3. Slot (meestal alleen de laatste alinea).

Slide 19 - Tekstslide

Inleiding
  • Kennismaken met het onderwerp
- Met een voorbeeld
- Met een anekdote 

  • Bestaat meestal uit één alinea
- Dikgedrukte tekst
- Cursieve tekst

Slide 20 - Tekstslide

De kern
  • Grootste gedeelte van de tekst: bestaat uit alinea's

  • Deelonderwerpen
- Vertellen meerdere dingen over het onderwerp
- Worden vaak aangegeven met tussenkopjes
 
  • Tussenkopjes
- Titels boven alinea's

Slide 21 - Tekstslide

Slot
  • Afsluiting van de tekst
- Samenvatting van de tekst, herhaling van de kern. 
- Anekdote
- Tot iets aansporen
- Conclusie trekken 

  • Nieuwsberichten hebben geen slot
  • Het slot hoeft niet altijd helemaal onderaan te staan

Slide 22 - Tekstslide

Een krantenartikel

Slide 23 - Tekstslide

6. Zelfstandig werken
Je maakt:
Les; 1.10 + 1.11
Blz.; 36 t/m 40
Opdr.; 1 t/m 3


Ben je klaar?
1. Kijk je werk na en verbeter waar nodig. 
2. Huiswerk ander vak (af)maken.
3. Leren toetsen / lezen / werken aan boekverslagen 
timer
1:00

Slide 24 - Tekstslide

Afsluiting
Noteer je huiswerk als je het werk nog niet af hebt!

Ruim je boek + spullen van NE op. 

Slide 25 - Tekstslide