3K Lezen Blok 4, belangrijke en handige begrippen

Vandaag
- Lezen in je boek.
- Nakijken opdracht 3 vorige keer (p.217)
- Maken opdracht 5 (p.219 en 220) en nakijken.
- Klaar voor toets volgende week dinsdag?
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Vandaag
- Lezen in je boek.
- Nakijken opdracht 3 vorige keer (p.217)
- Maken opdracht 5 (p.219 en 220) en nakijken.
- Klaar voor toets volgende week dinsdag?

Slide 1 - Tekstslide

Waar staan de kernzinnen in de tekst?
A
Alleen in het slot
B
Alleen in de inleiding
C
In de kern en het slot
D
In bijna elke alinea

Slide 2 - Quizvraag

Waar gaan de kernzinnen over?
A
hoofdgedachte
B
argumenten
C
deelonderwerpen
D
titel

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel kernzinnen schrijf je in één alinea?
A
2
B
1
C
3
D
alle zinnen zijn even belangrijk

Slide 4 - Quizvraag

Kernzinnen zijn
A
de belangrijkste zinnen van een alinea
B
de titel van een tekst
C
de onbelangrijkste zinnen uit de tekst
D
altijd de laatste zin van elke alinea

Slide 5 - Quizvraag

Terugblik: signaalwoorden
Wat is geen signaalwoord?
A
als gevolg daarvan
B
januari
C
immers
D
soortgelijk

Slide 6 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'opsomming'?
A
en
B
ook
C
daarna
D
tevens

Slide 7 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 8 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
Zoals
B
Ten slotte
C
Hoewel
D
Denk aan

Slide 9 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
omdat
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 10 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 11 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
maar
B
toch
C
bijvoorbeeld
D
ten eerste

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 13 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 14 - Quizvraag

Letterlijk taalgebruik
Figuurlijk taalgebruik
Ik heb vlinders in mijn buik.
Ik heb vlinder op mijn hand.
Het paard slaat op hol.
Mijn hart slaat op hol.

Slide 15 - Sleepvraag

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
timer
2:00
maar, daarentegen
Bijvoorbeeld, neem nou
Ten eerste, als laatste, ABC
Eerst, vervolgens, daarna
Doordat, waardoor
Tijdsvolgorde
Oorzaak- gevolg
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld

Slide 16 - Sleepvraag

letterlijk taalgebruik
figuurlijk taalgebruik
zoals het er staat
niet precies zoals het er staat
uitdrukkingen, spreekwoorden, zegswijze

Slide 17 - Sleepvraag

Welke woord ontbreekt? Wil je in de tekst.....wat er veranderd moet worden?
A
oorzaak
B
markeren
C
verwijzen
D
verzoeken

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord ontbreekt? De politie heeft ...van het ongeval niet kunnen achterhalen.
A
de oorzaak
B
de markering
C
de verwijzing
D
het verzoek

Slide 19 - Quizvraag

Een groep wijze mannen gaat zich buigen over dit probleem.

A
Ze gaan zich vastmaken
B
Ze gaan zich bezighouden met
C
beschadigen
D
verliezen

Slide 20 - Quizvraag

De tekenaar is toonaangevend
A
Hij is opgelucht
B
Hij is muzikaal
C
Hij is belangrijk en invloedrijk
D
Hij is gemiddeld

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord is overbodig/dubbelop? Dit tijdschrift mag je gratis voor niets hebben.
A
mag
B
en
C
gratis
D
dit

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent: mijn idee valt in goede aarde?
A
Er groeien veel bloemen door mijn idee
B
De grond is goed waar ik ben
C
Mijn idee glipt uit mijn handen
D
het wordt positief ontvangen

Slide 23 - Quizvraag

Jij legt op iedere slak zout
A
Je mishandelt vaak dieren
B
Het is nooit goed, je hebt altijd iets op te merken
C
Jij hebt altijd haast
D
Je houdt van pittig

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent 'opperen'

Slide 25 - Open vraag

Wat betekent aantasten?

Slide 26 - Open vraag

Wat betekent: het is een verademing?

Slide 27 - Open vraag

Wat betekent 'zich baseren op'?

Slide 28 - Open vraag

Wat betekent 'het hart op de tong hebben'?

Slide 29 - Open vraag

Wat betekent: 'Je moet niet de kat op het spek binden'?

Slide 30 - Open vraag

Wat voor cijfer denken jullie te halen?

Slide 31 - Open vraag