donderdag 10 maart herhalingsles

woordenschat herhalen
thema: vriendschap

Weet je het nog?
Gebruik je aantekeningen!
aanpassen                     beoordelen
de kritiek                        ontmoeten
het begrip                       het gips
babbelen                        het verslag
de hekel                          het geboorteland
iemand                            het zakgeld
toevallig                           daarvan
breken                             bepaald
raken                               ontzettend
het zakgeld

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

woordenschat herhalen
thema: vriendschap

Weet je het nog?
Gebruik je aantekeningen!
aanpassen                     beoordelen
de kritiek                        ontmoeten
het begrip                       het gips
babbelen                        het verslag
de hekel                          het geboorteland
iemand                            het zakgeld
toevallig                           daarvan
breken                             bepaald
raken                               ontzettend
het zakgeld

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent :
aanpassen
A
kleding kopen die de goede maat heeft
B
iets doen wat je zelf ook wilt en wat anderen ook willen.
C
iets doen wat jij wilt, maar je vrienden doen iets anders.
D
iets doen wat je niet wilt, maar anderen zeggen dat je het moet doen.

Slide 2 - Quizvraag

Waar wordt het woord:
de kritiek
goed gebruikt?
A
Hij vindt het goed wat ik heb gedaan en hij geeft kritiek.
B
Hij vindt het leuk wat ik heb gedaan en hij geeft kritiek.
C
Hij vindt het niet leuk wat ik heb gedaan en hij geeft kritiek.
D
Hij vindt het super cool wat ik heb gedaan en hij geeft kritiek.

Slide 3 - Quizvraag

In welke zin lees je:
het begrip

A
Ik weet niet waarom je te laat bent.
B
Ik weet waarom je te laat bent. Het is wel een probleem.
C
Ik snap waarom je te laat bent, het is geen probleem.
D
Ik begrijp niet waarom je te laat bent.

Slide 4 - Quizvraag

Leg in je eigen woorden uit wat het betekent:
babbelen

Slide 5 - Open vraag

In welk antwoord lees je de betekenis van
de hekel
A
Ik wil niet meer vroeg opstaan want de docent komt altijd te laat.
B
Ik wil niet meer vroeg opstaan want de bus gaat toch niet.
C
Ik wil niet meer vroeg opstaan want mijn moeder zegt dat dit niet hoeft.
D
Ik wil niet meer vroeg opstaan, want dat vind ik zo vervelend!

Slide 6 - Quizvraag

Waar lees je de betekenis van het woord
iemand
A
geen enkel persoon
B
Het is niet duidelijk wie er wordt bedoeld.
C
Je weet niet precies wie er wordt bedoeld.
D
Kan elk persoon zijn.

Slide 7 - Quizvraag

Waar lees je de betekenis van
toevallig
A
zomaar
B
per ongeluk
C
zonder bedoeling
D
onverwachts

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord hoort bij deze zin:
Het kopje viel van tafel, het was helaas kapot.
A
repareren
B
maken
C
breken
D
omhoog gaan

Slide 9 - Quizvraag

Daarvan betekent .................
A
alles wat genoemd is
B
een deel van wat genoemd is

Slide 10 - Quizvraag

1. Het woord
bepaald
komt in een zin wanneer ...........
A
je vergeten bent om wie of om wat het gaat.
B
het duidelijk is om wie of om wat het gaat.

Slide 11 - Quizvraag

2. Het woord
bepaald
komt in een zin wanneer ...........
A
iets niet zeker is.
B
iets zeker is.

Slide 12 - Quizvraag

De moeder keek verliefd naar haar baby. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen, zo lief!

Welk woord hoort hierbij?
A
gehuild
B
gevlogen
C
geboren
D
geraakt

Slide 13 - Quizvraag

Maak een zin met het woord:
ontzettend

Slide 14 - Open vraag

Wat betekent :
beoordelen
A
Niet zeggen wat je van iets vindt.
B
Ergens naar kijken en doorlopen.
C
Zeggen wat je van iets vindt.
D
Samen een opdracht maken.

Slide 15 - Quizvraag

Waar wordt het woord:
ontmoeten
goed gebruikt?
A
Ik ben alleen naar het centrum gegaan en heb geen bekende mensen gezien.
B
Ik ben naar het centrum gegaan en heb alleen leuke kleding gekocht.
C
Ik ben naar het centrum gegaan en heb ik een kopje koffie gedronken.
D
Ik ben alleen naar het centrum gegaan en daar kwam ik mijn vrienden tegen.

Slide 16 - Quizvraag

Waar zie je de foto van:
het gips
A
B
C
D

Slide 17 - Quizvraag

Maak een zin met de volgende woorden:

het verslag - maken - zwemles

Slide 18 - Open vraag

Amerika is zijn ....................... , maar hij woont al heel lang in Engeland.

Slide 19 - Open vraag

Ik hoop dat ik wat meer ............... krijg dan kan ik iets voor mezelf kopen.
A
medicijnen
B
lesgeld
C
appels
D
zakgeld

Slide 20 - Quizvraag