Economie 3GT 6.2 Het gaat om de winst!

6.2 Het gaat om de winst!
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

6.2 Het gaat om de winst!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag
  • Terugblik op de vorige les.
  • Leerdoelen voor vandaag.
  • Uitleg/instructie.
  • Bekijken van een filmpje.
  • Opdrachten maken in groepjes volgens nieuwe plattegrond.
  • Nakijken van opdrachten.
  • Afsluiten van de les.

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
- Schrijf twee van de vier productiefactoren op.
- Geef een voorbeeld van kapitaalintensief.
- Schrijf nog een begrip op die je weet van de vorige les.

Slide 3 - Tekstslide

Afschrijving
De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen.
Oftewel: als een machine/auto/kassa ouder wordt, wordt hij minder waard.


Formule: 
Afschrijvingskosten per jaar = 
(aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren

Slide 4 - Tekstslide

Nakijken


10 a
De afschrijving (= waardevermindering) per jaar is € 2.860.
Na één jaar is de waarde € 17.800 – € 2.860 = € 14.940.
b
De afschrijving in drie jaar is € 2.860 × 3 = € 8.580.
Na drie jaar is de waarde € 17.800 – € 8.580 = € 9.220. 

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken
11 Bijvoorbeeld:
 - Er zijn nu betere of zuiniger bestelwagens.
 - Als hij gaat uitbreiden en iemand in dienst neemt, heeft hij nog een    bestelbus nodig.
12 
Afschrijving: 80% ÷ 5 = 16% per jaar.
Per jaar is de afschrijving 16 ÷ 100 × € 45.000 = 0,16 × € 45.000 = € 7.200
De waarde na één jaar is € 45.000 – € 7.200 = € 37.800

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken
13 a
De totale waardedaling is € 275.000 – € 80.000 = € 195.000
Per jaar is de afschrijving € 195.000 ÷ 6 = € 32.500. 

b
Dan is de totale waardedaling € 275.000 – € 20.000 = € 255.000
Per jaar is de afschrijving dan € 255.000 ÷ 8 = € 31.875. 

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
In deze les leer je
  • Wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
  • Hoe je de consumentenprijs berekent.
  • Hoe je de btw vanuit de consumentenprijs berekent.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Wat betekent het volgende:
  • Wat is winst.
  • Wat is een verkoopprijs?
  • Wat is een consumentenprijs? Wie betaalt deze?
  • Wat is BTW en waarom bestaat dit?

Slide 10 - Tekstslide

Brutowinstopslag en verkoopprijs
Een winkelier koopt producten in en verkoopt ze door voor een hogere prijs.

Hierdoor dekt de winkelier de kosten en maakt hij winst.


 

Slide 11 - Tekstslide

Verkoopprijs berekenen
  • De brutowinstopslag is een percentage (%) van de inkoopprijs.
  • De verkoopprijs kun je op twee manieren berekenen.

Slide 12 - Tekstslide

Nakijken
2 a
50% + 20% = 70%
 b
- Van tevoren weet ze niet precies hoeveel de bedrijfskosten zijn.
- Hoeveel zij er uiteindelijk aan verdient, ligt ook aan het aantal armbandjes dat ze verkoopt.

Slide 13 - Tekstslide

Nakijken

Slide 14 - Tekstslide

Btw en consumentenprijs
De winkelier heeft zijn verkoopprijs vastgesteld.

Daarbovenop betaalt de consument ook btw (belasting toegevoegde waarde).


Slide 15 - Tekstslide

 100%
 109% of  121%

Slide 16 - Tekstslide

Consumentenprijs berekenen
Manier 1: eerst de btw berekenen en die erbij optellen

Manier 2: in één keer

Slide 17 - Tekstslide

Samenvattend
Inkoopprijs
Brutowinstmarge (= bijv. 25% bepaald de ondernemer)  +
Verkoopprijs

Verkoopprijs
BTW (= bijv. 21%)  +
Consumentenprijs

Slide 18 - Tekstslide

Opdrachten maken
Huiswerk voor 14 maart: paragraaf 6.2 afmaken

Je gaat alleen of samen met degene naast je de opdrachten maken.Je helpt elkaar waar nodig.
Snap je iets niet vraag het aan mij.

Ben je klaar, vraag mij om een nakijkblad.

Slide 19 - Tekstslide

Afsluiten van de les
Pak je Chromeboek en doe mee met de volgende vragen.

Slide 20 - Tekstslide

Brutowinst is voor een ondernemer essentieel om te blijven bestaan?
Waar
Niet waar

Slide 21 - Poll

Na de brutowinst worden de kosten en belastingen ervan afgehaald?
Waar
Niet waar

Slide 22 - Poll

BTW is belastbare toegevoegde waarde?
Waar
Niet waar

Slide 23 - Poll

9% BTW wordt op een tv doorbelast?
Waar
Niet waar

Slide 24 - Poll

Op groente en fruit hoef je geen BTW te betalen?
Waar
Niet waar

Slide 25 - Poll

Vandaag heb ik het volgende geleerd in de les. Noem 2 voorbeelden.

Slide 26 - Open vraag

Neem 1 begrip (voorbeeld BTW) en schrijf op wat het is. BTW mag niet meer gebruikt worden.

Slide 27 - Open vraag