les 2

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine 
en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak
mobiel in de telefoontas
Heb je toch kauwgom of je mobiel: uurtje nakomen
Ik controleer het gemaakte huiswerk
Maken de opdrachten van paragraaf 6.1
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine 
en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak
mobiel in de telefoontas
Heb je toch kauwgom of je mobiel: uurtje nakomen
Ik controleer het gemaakte huiswerk
Maken de opdrachten van paragraaf 6.1

Slide 1 - Tekstslide




  • ik controleer het gemaakte huiswerk
  • we kijken het gemaakte werk na (zorg dat je van je fouten leert)
  • ik leg de volgende paragraaf uit
  • je werkt aan de opdrachten van het huiswerk
  • we sluiten de les af met een aantal controle vragen
Deze les
Telefoons en kauwgom
zijn opgeruimd

Slide 2 - Tekstslide

Rekenen paragraaf 6.1
Toegevoegde waarde: welk bedrag voegt het bedrijf toe aan de productie.
Af te lezen (uitrekenen) d.m.v. de bedrijfskolom
Afschrijving: waardevermindering in uitdrukking brengen.
Formule = (aanschafwaarde - restwaarde) delen door het aantal gebruiksjaren.

Slide 3 - Tekstslide

Opdrachten weet je het nog?            bladzijde 159

1) als je verkoopprijs stijgt wordt je winst hoger
    als je inkoopprijs stijgt wordt je winst lager
    als je meer productiek. hebt wordt je winst lager
2) ja een tandarts produceert: hij verleent diensten
   niet iedere tandarts is een ondernemer, hij kan ook in
   dienst zijn bij de praktijk van een ander.

Slide 4 - Tekstslide

3) oud papier inzamelen     
   inktresten verwijderen                 
   lijntjes drukken
   papier op maat snijden
   papier persen
   vermalen tot papierpulp
   bundelen tot een schrift
4) Veel vraag naar schoolschriften, toch geen extra
    hoge prijzen: het aanbod is ook hoog.
   Antwoord A
(1)
(3)
(6)
(5)        OF
(4)
(2)
(7)
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)

Slide 5 - Tekstslide

5) Als de inkoopprijs met 5% stijgt en je de
   verkoopprijs ook laat stijgen met 5% is het risico
   aanwezig dat mensen het te duur gaan vinden, en
   dus niet meer gaan kopen.
6) Voordelen consument van techn. ontwikkeling:
   *producten worden goedkoper
   *de kwaliteit van producten wordt beter
   *er komen nieuwe producten 

Slide 6 - Tekstslide

7) kostprijs per hoesje: 75.000 / 50.000 = € 1,50
   Als het bedrijf 50.000 hoesjes verkoopt is de winst
   (2,10 - 1,50) x 50.000 = € 30.000,-
8) Om de investering terug te verdienen moet het 
   bedrijf 45.000 / 0,12 = 375.000 hoesjes verkopen.
9) investeren          verlies              inkoopprijs
   productiefasen     aanbod             produceren
   kostprijs              vraag               concurrent
   winst                   ondernemer      technologische

Slide 7 - Tekstslide

Paragraaf 6.1                              Produceren maar!

1) Ja, je levert een dienst in jullie huishouden
   Nee, je verdient er geen geld mee
2) Arbeid
   Kapitaal                             niet op de foto zichtbaar
   Ondernemerschap                     Natuur
3) Als de productiefactoren niet goed worden ingezet:
   kosten te hoog bij teveel of te duur personeel,
   kan de investering wel terugverdient worden?

Slide 8 - Tekstslide

4) arbeid  ->                       natuur                 <-
   loon      <-                       pacht                   ->
   kapitaal ->
   rente    <-                       ondernemerschap <-
   kapitaal ->                      winst                   ->
   huur     <-
5) toegevoegde waarde = loon+pacht+rente en
   huur+winst
   School produceert hoofdzakelijk diensten
   Arbeid komt het meeste voor (salarissen personeel)

Slide 9 - Tekstslide

6) toegevoegde waarde scooterfabriek: 785 - 115
   = € 670,-
   Consument hoort niet bij de bedrijfskolom omdat er 
   niet geproduceert wordt, er wordt geen waarde
   toegevoegd.
7) De bedrijfskolom voor brood bestaat bijvoorbeeld
   uit een graanboer, groothandel en bakkerij. Het
   verschil tussen de inkoop- en verkoopwaarde bij
   een bedrijf noem je ook wel de toegevoegde
   waarde.

Slide 10 - Tekstslide

8) Autofabriek
   Containeroverlag in havens
   Middelbare school
   Schildersbedrijf
   Verzorgingstehuis
9) Automatisering maakt de kostprijs uiteindelijk lager:
   de investeringskosten verdien je terug door lagere
   personeelskosten. De kosten van de investering
   verdeel je over meerdere jaren.
kapitaalintensief
kapitaalintensief
arbeidsintensief
arbeidsintensief
arbeidsintensief

Slide 11 - Tekstslide

10) Waarde bestelbus na 1 jaar: aanschafwaarde min
    afschrijving. De afschrijving is per jaar € 2.860,-
    Dus 17.800 - 2.860 = € 14.940,-
    De waarde na 3 jaar (er is dan drie keer 2.860
    afgeschreven) 17.800 - 3 x 2.860 = 17.800 - 8.580
    = € 9.220,-
11) Redenen aanschaf nieuwe bestelbus:
    *er zijn nu betere of zuinigere bestelwagens
    *als er wordt uitgebreid en er iemand in dienst komt
     is er nog een bestelbus nodig

Slide 12 - Tekstslide

12) Waarde computer na 5 jaar is 80% minder, na 1
    jaar is dit 80 / 5 = 16% minder.
    De waarde na 1 jaar is 45.000 - 45000/100 x 16 = 
    45.000 - 7.200 = € 37.800,-
13) Jaarlijkse afschrijvingskosten = 
    275.000 - 80.000 / 6 = € 32.500,- 
    Als de gebruiksduur 8 jaar wordt is de afschrijving
    per jaar 275.000 - 20.000 / 8 = € 31.875,-
   

Slide 13 - Tekstslide

Rekenen paragraaf 6.2
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
Brutowinstopslag is een percentage van de inkoopprijs
inkoopprijs is 100%
consumentenprijs = verkoopprijs + btw
Btw is 9% of 21%
consumentenprijs is dan 109% of 121%
verkoopprijs is 100%
Omzet = afzet x verkoopprijs
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
Nettowinst = brutowinst - kosten

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

6.2              Het gaat om de winst!
Tussen de inkoopprijs en de verkoopprijs zit de brutowinstopslag  (Om de bedrijfskosten te betalen)

Tussen de verkoopprijs en de consumentenprijs zit de btw (belasting toegevoegde waarde of omzetbelasting) 

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk volgende week maandag
Doornemen 
     paragraaf 6.2 + 6.3
Maken 
     de opdrachten van deze
     twee  paragrafen 

opdracht 1 en 7a (6.2) en 1 en 4a (6.3)
hoef je niet te maken
timer
10:00
We werken eerst
10 minuten 
in stilte

Slide 17 - Tekstslide

Hoe bereken je de verkoopprijs?

Verkoopprijs=...
A
Winst x Verlies
B
Verkoopprijs - Afzet
C
Brutowinst opslag x Verlies
D
Inkoopprijs + Brutowinst opslag

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn de beloningen voor de productiefactoren?
A
loon, pacht, huur, rente en winst
B
arbeid, natuur en kapitaal
C
loon, pacht, natuur en kapitaal
D
arbeid, rente, winst en loon

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de consumentenprijs?
A
verkoopprijs zonder btw
B
verkoopprijs
C
verkoopprijs met btw
D
inkoopprijs

Slide 20 - Quizvraag

Hoe bereken je de brutowinst?

Brutowinst = ...
A
Inkoopwaarde - Omzet
B
Omzet - Bedrijfskosten
C
Omzet + Winst
D
Omzet - Inkoopwaarde

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de nettowinst:
A
de brutowinst - de bedrijfskosten
B
de bedrijfskosten - de brutowinst
C
de brutowinst + de bedrijfskosten
D
de bedrijfskosten + de brutowinst

Slide 22 - Quizvraag

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs

Slide 23 - Quizvraag

De verkoopprijs is zonder btw.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Consumentenprijs =
A
inkoopprijs + btw
B
verkoopprijs + btw
C
omzet + btw
D
brutowinstopslag + inkoopprijs

Slide 25 - Quizvraag

Wat hoort niet thuis in de bedrijfskolom?
A
graanboer
B
meelfabriek
C
bakker
D
consument

Slide 26 - Quizvraag