Future: present simple + to be going to

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Today's planning:
2VE - Today's planning
In the city - Talk about (online) shopping and give instructions
  • Groups of 4
    -  Board game  
    -  Discussion
  • Correction sheet for exercises in the book



Slide 2 - Tekstslide

Robot gets fired for scaring customers away

Slide 3 - Tekstslide

A supermarket robot
  • This is a supermarket robot.
  • Do you think these kind of robots will help us in the future? Why (not)? 

Slide 4 - Tekstslide

Robot gets fired for scaring customers away
  • Why do you think the robot got fired?
  • Do you think this robot is scary?

Slide 5 - Tekstslide

Today's planning:
2HV - Today's planning
In the city - Talk about (online) shopping and give instructions
  • Grammar
  • Videos - Make notes
  • Pairs: give your opinion! / Discussion  


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

0

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Future = toekomende tijd
Alles wat niet al gebeurd is (verleden tijd) en niet nu aan de gang is (tegenwoordige tijd). Dus alles wat nog moet 
gebeuren.

Slide 10 - Tekstslide

In welke tijd staat deze zin:
I walk to school every day
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 11 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
My mother will be so angry when I get home...
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 12 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
My grandmother was very hungry during World War II.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 13 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
Tomorrow you are going to make a test.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 14 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?
We played football yesterday.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Future = to be going to
     voorspellingen waar je bewijs
     voor hebt.  
     Je bent van plan om iets te 
     gaan doen
1
2

Slide 17 - Tekstslide

Future = to be going to
I am going to read
you are going to swim
he is going to write
we are going to sing
you are going to dance
they are going to walk

Slide 18 - Tekstslide

Future = to be going to
Am I going to read ?
Are you going to swim?
Is he going to write?
Are we going to sing?
Are you going to dance?
Are they going to walk ?

Slide 19 - Tekstslide

Future = to be going to
I am not going to read
you are not going to swim
he is not going to write
we are not going to sing
you are not going to dance
they are not going to walk

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Tekstslide

Work

- Make exercise 53abc & 54 (p. 42)
- Study vocabulary G (p. 49)
- Study Stones (bijlage SOM)
- Study grammar notes
- NGSL 1476 1523
timer
15:00

Slide 24 - Tekstslide

Future = Will
* gebruik je voor voorspellingen
* voor beloftes 
* als je aanbiedt om iets te doen

Slide 25 - Tekstslide

will + not = WON'T

Slide 26 - Tekstslide

Dus:
bij vragen gebruik je Shall bij I and we

Slide 27 - Tekstslide

Future = will
Shall I read ?
will you swim?
will he write?
Shall we  sing?
Will you dance?
Will they  walk ?

Slide 28 - Tekstslide

Future = to be going to
I will not read
you will not swim
he will not write
we will not sing
you will not dance
they will not walk

Slide 29 - Tekstslide

Wanneer gebruik je Will?
A
Bij een voorspelling (zonder bewijs)
B
Als je iets zeker weet
C
Als je iets van plan bent

Slide 30 - Quizvraag

________ (open - I) the window?
A
Will I open
B
Am I going to open
C
Shall I open
D
Do I open

Slide 31 - Quizvraag

you ....probably win first prize
A
will
B
are going to

Slide 32 - Quizvraag

You must be hungry.
I ... you a sandwich. (make)
A
am going to make
B
make
C
will making
D
will make

Slide 33 - Quizvraag

I have no idea, but I have a feeling that my team ..... (win) tomorrow's match.
A
will winning
B
will going to win
C
is going to win
D
will win

Slide 34 - Quizvraag