Chapter 1 - week 3

Today's Lesson Wednesday
  • Grammar Recap
  • Questions
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Today's Lesson Wednesday
  • Grammar Recap
  • Questions

Slide 1 - Tekstslide

Never have I ever .....

Grammar 3 - present perfect 

Slide 2 - Tekstslide

Als je iets nog nooit heb gedaan of je hebt iets altijd al willen doen 
ervaringen
is in het verleden begonnen en nog niet afgelopen
dus present perfect

Slide 3 - Tekstslide

Hoe?
                       Present perfect


        have / has + voltooid deelwoord

Slide 4 - Tekstslide

Wat is dan het voltooid deelwoord?
er zijn 2 verschillende         regelmatige werkwoorden 
                                                           
                                                  onregelmatige werkwoorden
1
2

Slide 5 - Tekstslide

           
             regelmatige werkwoorden       
1
werkwoord + -ed
play - played
walk - walked
work - worked
want - wanted

Slide 6 - Tekstslide

           
             onregelmatige werkwoorden

2
Het derde woord uit de rijtjes 
To do - did - done
to fly - flew - flown
to fight - fought - fought

Slide 7 - Tekstslide

He ......................... ( play)


A
have played
B
has played

Slide 8 - Quizvraag

I ........................(work) very hard.
A
has worked
B
have worked

Slide 9 - Quizvraag

Present perfect:
Martha..... her homework. (finish)

Slide 10 - Open vraag

Fill in the correct form of the present perfect:
I ..... (to live) in London for six year.
A
have live
B
has live
C
have lived
D
has lived

Slide 11 - Quizvraag

Fill in the correct form of the present perfect:
It ... (to rain) a lot.
A
have rain
B
has rain
C
have rained
D
has rained

Slide 12 - Quizvraag

Grammar 4 - Modals

Slide 13 - Tekstslide

should, must, have to
can = kunnen
> geeft aan of iets mogelijk is + vaardigheden 
> Kan je gebruiken om te vragen om toestemming of toestemming te geven.

to be able to = kunnen/in staat zijn om
> geeft aan of iets mogelijk is
to be: am, are, is

could = zou kunnen/ verleden tijd van can
> nettere manier om toestemming te vragen.
can, to be able to, could

Slide 14 - Tekstslide

should, must, have to
should = zou moeten
> advies, het is niet verplicht.
> doen van een suggestie
> wanneer je wil aangeven dat dit het juiste is om te doen

must = moeten
> als de spreker (jij) denkt dat het moet
> als de spreker (jij) het zeker aanraadt.

have to = moeten
> er is geen keuze. Je moet het doen van iemand anders


should, must, have to

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

I.........to see you next week.
A
can
B
will be able to
C
am able to
D
could

Slide 19 - Quizvraag

I hope to ....................speak English very well after this course.
A
can
B
could
C
be able to
D
couldn't

Slide 20 - Quizvraag

She will.............. come on holiday next summer, if her parents agree.
A
can
B
could
C
be able to
D
couldn't

Slide 21 - Quizvraag

You......be able to pass your test after this lesson, but I'm not sure.
A
can
B
could
C
should
D
will

Slide 22 - Quizvraag

I used to ......stand on my head, but I can't do it now.
A
can
B
am able to
C
be able to
D
could

Slide 23 - Quizvraag

Mum says that I ____ (to go) out by myself next year.
A
can go
B
could go
C
will be able to go
D
will be allowed to go

Slide 24 - Quizvraag

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

You ____ save some money.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 25 - Quizvraag

Have to, must, should.
Kies het juiste werkwoord.

I ____ study today.
A
has to
B
have to
C
must
D
should

Slide 26 - Quizvraag