45 Grammatica zinsontleding

Pak je leesboek en ga lezen.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Pak je leesboek en ga lezen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Grammatica, zinsontleding

Waarom? Zodat jij ziet uit welke onderdelen een zin (kan zijn) opgebouwd is. Hierdoor verbetert jouw schrijfvaardigheid.

Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je daarvoor kunnen?
  1. De persoonsvorm in een zin herkennen,
  2. Het werkwoordelijk gezegde in een zin herkennen,
  3. Het onderwerp in een zin herkennen,
  4. Het eventuele lijdend voorwerp in een zin herkennen,
  5. Het eventuele meewerkend voorwerp in een zin herkennen,
  6. En als laatste: de eventuele of meerdere bijwoordelijke bepaling(en) in een zin herkennen.

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik / geef / morgen / aan mijn oma / een kado.
O     WG        BWB                MV                         LV

Slide 4 - Tekstslide

Benoem de zinnen
a. Peter leent zijn boek van Harry Potter aan zijn vriend uit.


b. Enkele leerlingen uit onze klas hadden hun huiswerk niet gemaakt.

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf drie zinnen
  1. Schrijf een zin waarin 'Tom' het onderwerp is.
  2. Schrijf een zin waarin 'Tom' het lijdend voorwerp is.
  3. Schrijf een zin waarin 'Tom' het meewerkend voorwerp is.

Slide 6 - Tekstslide

 Het werkwoord 'schrijven' deelt soms twee en soms drie rollen uit.
  1. Schrijf een zin waarin 'schrijven' twee rollen uitdeelt.
  2. Schrijf een zin waarin 'schrijven' drie rollen uitdeelt.

Bedenk voor jezelf telkens: Wat is rol 1, wat is rol 2 en wat is rol 3?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Pak je leesboek en ga lezen.

Slide 9 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Grammatica, zinsontleding

Waarom? Zodat jij ziet uit welke onderdelen een zin (kan zijn) opgebouwd is. Hierdoor verbetert jouw schrijfvaardigheid.

Slide 10 - Tekstslide

Wat moet je daarvoor kunnen?
  1. De persoonsvorm in een zin herkennen,
  2. Het werkwoordelijk gezegde in een zin herkennen,
  3. Het onderwerp in een zin herkennen,
  4. Het eventuele lijdend voorwerp in een zin herkennen,
  5. Het eventuele meewerkend voorwerp in een zin herkennen,
  6. En als laatste: de eventuele of meerdere bijwoordelijke bepaling(en) in een zin herkennen.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik / geef / morgen / aan mijn oma / een kado.
O     WG        BWB                MV                         LV

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf drie zinnen
  1. Schrijf een zin waarin 'Tom' het onderwerp is en 'morgen' een bijwoordelijke bepaling.
  2. Schrijf een zin waarin 'de krant' het lijdend voorwerp is en een persoon het onderwerp.
  3. Schrijf een zin waarin 'mijn oma' het meewerkend voorwerp is.

Slide 13 - Tekstslide

Formatieve check
It's learning.
Klaar? Kijk naar wat goed en minder goed ging en oefen nog eens met wat opdrachten uit het parapluboekje.

Slide 14 - Tekstslide