Brugklas: Unité 1

Unité 1 : Bonjour !


Samenvatting grammaire :
- être                               (apprendre 3)
- het lidwoord             (apprendre 5)
- il, elle, ils, elles         (apprendre 5)
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Unité 1 : Bonjour !


Samenvatting grammaire :
- être                               (apprendre 3)
- het lidwoord             (apprendre 5)
- il, elle, ils, elles         (apprendre 5)

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog van être?
We beginnen met persoonlijk voornaamwoorden (je, tu, elle etc.) bij vormen van être te zoeken. Daarna vullen jullie de goede vorm van être in de zin in.

Slide 2 - Tekstslide

je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils, elles
sommes
est
sont
suis
êtes
es
est
est

Slide 3 - Sleepvraag

In welke van de volgende zinnen zit een vorm van het werkwoord être?
A
Je suis Hollandais.
B
Ça va bien ?
C
Comment tu t'appelles ?
D
Vous êtes ensemble ?

Slide 4 - Quizvraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord être.

Maria et Yohann ... à Amsterdam.

Slide 5 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van het werkwoord être.

Il ... à Paris.

Slide 6 - Open vraag

Vertaal de Nederlandse woorden in het Frans.

(Wij zijn) ... à Lyon.

Slide 7 - Open vraag

Het lidwoord
Ook hier gaan we eerst weer even terug: hoe zat het ook alweer met het lidwoord in het Frans?
Denk aan de truc, zodat je geen lidwoord overslaat!
Eerst check je of het meervoud is (een s!), dan de klinker of h, daarna ga je pas nadenken of het woord mannelijk of vrouwelijk enkelvoud is.

Slide 8 - Tekstslide

le
la
l'
les
un
une
des
v. ev.
mv.
m. ev.
klinker of h
m. ev.
mv.
v. ev.

Slide 9 - Sleepvraag

Kies het juiste Franse lidwoord.
Où est ... amie de Marianne ? (de)
A
la
B
l'
C
le
D
les

Slide 10 - Quizvraag

Kies het juiste Franse lidwoord.
Il y a ... camping ? (een)

Slide 11 - Open vraag

Noteer het juiste lidwoord.
... grands parcs sont au centre-ville. (De)

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent je ?
A
ik
B
jullie
C
wij
D
ons

Slide 13 - Quizvraag

Hoe zeg je " jij " in het Frans?
A
Je
B
Tu
C
Il
D
Elle

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent " Elles " ?
A
jullie
B
jij
C
wij
D
zij

Slide 15 - Quizvraag

Bij deze foto hoort:
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 16 - Quizvraag

Hoe zeg je " jij " in het Frans?
A
Je
B
Tu
C
Il
D
Elle

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het Franse woord voor hij ?
A
elle
B
tu
C
il
D
ils

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent " ils " ?
A
zij
B
wij
C
jullie
D
hij

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent " Elles " ?
A
jullie
B
jij
C
wij
D
zij

Slide 20 - Quizvraag

Bij deze foto hoort:
A
Il
B
ils
C
elle
D
elles

Slide 21 - Quizvraag

Hoe zeg je ik ben ?
A
Je parle
B
Je veux
C
Je es
D
Je suis

Slide 22 - Quizvraag

Hoe zeg je wij zijn ?
A
Nous sommes
B
Nous êtes
C
Nous parlons
D
Nous allons

Slide 23 - Quizvraag

" Tu es " betekent:
A
Jij bent
B
Jij praat
C
Jij gaat
D
Ik ben

Slide 24 - Quizvraag

Hoe zeg je zij zijn ?
A
Vous sommes
B
Vous êtes
C
Vous allez
D
Vous parlez

Slide 25 - Quizvraag