In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Wat weet je over elektriciteit?
Slide 1 - Tekstslide
Een materiaal dat elektriciteit kan vervoeren noem je een...
Slide 2 - Open vraag
Elk metaal is een geleider.
A
Waar
B
Niet waar
C
soms
D
ik weet het niet
Slide 3 - Quizvraag
Wat vervoert de energie in een stroomkring?
Slide 4 - Open vraag
De bouw van een atoom
Een proton heeft een positieve elektrische lading die even groot is als de negatieve lading van een elektron. Neutronen zijn, zoals hun naam al aangeeft, neutraal: ze hebben geen elektrische lading.
Slide 5 - Tekstslide
Krachten die elektrische ladingen kunnen uitoefenen
Slide 6 - Tekstslide
Statische elektriciteit is elektrische lading die niet door een draad gaat (zoals elektriciteit in een oplaadkabeltje dat wel doet).
Het gebeurt als twee voorwerpen verschillende ladingen hebben.
Slide 7 - Tekstslide
Bliksem
Ontstaat bij een te groot verschil in lading
Negatieve lading 'springen' over naar positieve lading
Slide 8 - Tekstslide
Spanningsbronnen
Een spanningsbron heeft twee functies:
De spanningsbron zorgt dat er een stroom (negatieve ladingen) gaat lopen.
De spanningsbron geeft energie mee aan de negatieve ladingen in de elektrische stroom.
Spanningsbronnen
Slide 9 - Tekstslide
Batterij-Cel:
Aan de + en - pool verschillende chemische reacties.
Chemische stoffen worden omgezet. Er ontstaan elektronen
Zo komt spanning op polen.
Bij aansluiting ontstaat een elektrische
stroom.
Slide 10 - Tekstslide
Wat is stroomsterkte?
Slide 11 - Open vraag
Stroomsterkte is een...
A
Grootheid
B
Eenheid
C
mening
D
raar iets
Slide 12 - Quizvraag
Stroomsterkte meet je in....
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Joule
Slide 13 - Quizvraag
Wat is spanning?
Slide 14 - Open vraag
Spanning is een...
A
Grootheid
B
Eenheid
C
mooie film
D
elastiekje
Slide 15 - Quizvraag
Spanning meet je in....
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Joule
Slide 16 - Quizvraag
Welke twee gegevens heb je nodig om vermogen te berekenen?
A
Spanning en tijd
B
Stroom en tijd
C
Stroom en Spanning
D
Tijd en Capaciteit
Slide 17 - Quizvraag
Wat bereken je met vermogen?
Slide 18 - Open vraag
Elektrisch vermogen
Slide 19 - Tekstslide
Vermogen
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U).
Hoe meer Volt (V), des te groter is het vermogen.
Het vermogen (P) hangt óók af van: De stroomsterkte (I).
Hoe meer Ampère, des te groter het vermogen.
De formule voor het vermogen is dus:
P = U x I
Slide 20 - Tekstslide
Teken een parallelschakeling met symbolen en maak er een foto van:
Slide 21 - Open vraag
In een parallelschakeling is de spanning?
A
Gelijk
B
Verdeeld
Slide 22 - Quizvraag
Teken een serieschakeling met symbolem en maak er een foto van:
Slide 23 - Open vraag
In een serieschakeling is de stroomsterkte?
A
Gelijk
B
Verdeeld
Slide 24 - Quizvraag
Spanning en stroomsterkte meten
Slide 25 - Tekstslide
Meet de spanning bij het eerste lampje.
V
A
Slide 26 - Sleepvraag
Meet de stroomsterkte bij het tweede lampje.
V
A
Slide 27 - Sleepvraag
Meet de stroomsterkte bij het tweede lampje en de spanning van het eerste lampje.