3x1 beeldspraak quiz

Welke vorm van beeldspraak?
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
1 / 13
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Welke vorm van beeldspraak?
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 1 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak?
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Metonymia

Slide 2 - Quizvraag

Wat is personificatie?
A
een begrip voorstellen als persoon
B
een persoon voorstellen aan een onbekende

Slide 3 - Quizvraag

Wat is beeldspraak?
A
Er worden beelden laten zien.
B
Je gebruikt taal figuurlijk.
C
Je gebruikt taal letterlijk.
D
Een strip.

Slide 4 - Quizvraag

Beeldspraak is altijd figuurlijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 5 - Quizvraag

Welke vorm van beeldspraak?
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 6 - Quizvraag

wat is een personificatie
A
het schip danste op de golven
B
de lange verdediger versterkte de luchtmacht voorin
C
je maakt van een mug een olifant
D
geen van deze

Slide 7 - Quizvraag

'Even de neuzen tellen' is een metonymia, want ...
A
je noemt de maker, maar bedoelt het product
B
je noemt de verpakking, maar bedoelt de inhoud
C
je noemt het geheel, maar bedoelt een deel
D
je noemt een deel, maar bedoelt het geheel

Slide 8 - Quizvraag

'Ik heb net twee Rembrandts gekocht.'
Welke vorm van metonymia is dit?
A
Aardrijkskundige naam ipv product
B
Voorwerp ipv inhoud
C
Deel ipv geheel
D
Producent ipv product

Slide 9 - Quizvraag

Van welke beeldspraak is hier sprake? Het huis steunde en kreunde tijdens de storm.
A
metafoor zonder als
B
personificatie
C
metonymia (het onderdeel)
D
metonymia (de eigenschap)

Slide 10 - Quizvraag

Een metafoor
A
is figuurlijk
B
is letterlijk

Slide 11 - Quizvraag

Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
D
HUH? watte? weet het niet meer...

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een metafoor?
A
Zo gezond als een vis
B
Zo licht als een veertje
C
Zo krom als een banaan
D
Zo sterk als een os

Slide 13 - Quizvraag