Lezen paragraaf 3.3

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

WELKOM KLAS 2G
  • Ga op de plek zitten volgens plattegrond
  • leg je werkboek, laptop en etui klaar

  • Tijdens de les luisteren we naar elkaar;
  • wanneer iemand in gesprek is zijn wij stil;
  • We roepen niet door het lokaal en maken geen geluiden

Slide 2 - Tekstslide

NEDERLANDS
PARAGRAAF 3.3 LEZEN

Slide 3 - Tekstslide

LEERDOELEN
In deze paragraaf leer je:
  • meningen en argumenten herkennen;
  • signaalwoorden die een reden aangeven;
  • wat een betoog is;
  • signaalwoorden die een conclusie aangeven;
  • hoe je het tekstdoel 'overtuigen' herkent.

Slide 4 - Tekstslide

Vandaag in de les
  • Wat is een betoog;
  • benoemen wat het signaalwoord 'conclusie' inhoud. 

Slide 5 - Tekstslide

2

Slide 6 - Video

In het slot van een betoog trekt de schrijver een conclusie. Je herkent de conclusie aan de signaalwoorden:
A
dus of kortom
B
daarom of immers
C
maar of daarentegen
D
bijvoorbeeld of zoals

Slide 7 - Quizvraag

Nakijken
Open je boek op blz. 166

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

SIGNAALWOORD: CONCLUSIE
In het slot van een betoog trekt de schrijver een conclusie. Je herkent de conclusie aan de signaalwoorden dus of kortom

Voorbeeld:
  • Meer sport op school betekent dus gezondere en slimmere leerlingen.
  • Kortom, er zijn alleen maar voordelen aan het inkorten van de leerplicht.
De conclusie is vaak een mening.
Je hoeft het er dus niet eens mee te zijn.

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig werken
In de les ga je aan de slag met: 
  • Opdracht 16 t/m 22 op blz. 172 t/m 175
  • Klaar? Test jezelf maken in de digitale methode
    - Via het kwadrant naar itslearning
    - Nederlands -> bronnen -> licentie talent -> hoofdstuk 3, paragraaf 3 -> onderaan test jezelf

Opdrachten die niet klaar zijn, wordt huiswerk voor maandag

timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

01:02
Een betoog heeft meerdere alinea's. Namelijk inleiding, kern en slot. Sleep het juiste antwoord naar het juiste doel.
INLEIDING
KERN
SLOT
De schrijver geeft zijn mening over het onderwerp
De schrijver geeft argumenten voor zijn mening.
De schrijver geeft zijn eindoordeel: zijn conclusie. Hierbij herhaalt hij zijn mening.

Slide 17 - Sleepvraag

01:02
Een betoog is een tekst waarmee de schrijver de lezer wil overtuigen van zijn mening.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Feit
Mening
Ik zit in de tweede klas
Ik heb een hekel aan vroeg opstaan.
Nederlands is een leuk vak
Op mijn school wordt goed les gegeven.
Roken is slecht voor je gezondheid

Slide 19 - Sleepvraag

MENING EN ARGUMENT
Als je vertelt wat je van iets vindt, dan geef je je mening. Vaak geef je daar ook een argument bij: dus waarom jij die mening hebt.
Hoe beter je argument is, hoe eerder de ander het met je eens zal zijn. 
Voorbeeld:
  • Ik wil een huiswerkvrij school, want dan hoef je thuis niet meer voor school te leren.
  • De pauzes op school moeten langer worden, omdat je dan meer tijd hebt om rustig te eten. 

Slide 20 - Tekstslide

In een tekst geven signaalwoorden het verband aan tussen woorden, zinnen of alinea's.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Voorbeelden van zulke verbanden zijn een opsomming en een tegenstelling.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

SIGNAALWOORD
Voorbeeld en reden
Maar we hebben er nog veel meer waaronder:



Ik ga vanmiddag met mijn moeder winkelen, want ik heb een nieuwe broek nodig. 
Ook bij een argument gebruik je een signaal voor een reden.
  • Ik vind dat een goede serie, omdat die zo spannend is. 


Voorbeeld
bijvoorbeeld, zoals, zo, ter illustratie, een voorbeeld van
Reden
daarom, immers, namelijk, omdat, vanwege, want

Slide 23 - Tekstslide

SIGNAALWOORD
opsomming en tegenstelling
Je weet nu dat signaalwoorden het verband tussen woorden, zinnen of alinea's aangeven. 
Ook weet je dat opsomming en een tegenstelling een voorbeeld zijn van verbanden.

opsomming
allereerst, ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, daarnaast, verder, vervolgens, tot slot
tegenstelling
maar, daarentegen, echter, toch, integendeel

Slide 24 - Tekstslide

Verzin een argument waarin je het signaalwoord 'DAAROM' gebruikt.

Slide 25 - Open vraag

Opsomming
tegenstelling
Voorbeeld 
Reden
Conclusie
allereerst
bovendien
tot slot
maar
echter
toch
bijvoorbeeld
een voorbeeld van
zoals
immers
namelijk
omdat
dus
kortom

Slide 26 - Sleepvraag