Grammatica zinsdelen
1 / 16
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Grammatica zinsdelen hebben veel leerlingen bij toets moeilijk gevonden.
Wat is de persoonsvorm?
Wat is de persoonsvorm?
A
grammatica
B
hebben
C
moeilijk gevonden
D
hebben gevonden
Slide 2 - Quizvraag
Grammatica zinsdelen hebben veel leerlingen bij de toets moeilijk gevonden.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
hebben gevonden
B
moeilijk gevonden
C
gevonden
D
grammatica zinsdelen
Slide 3 - Quizvraag
Grammatica zinsdelen
Vul aan: Het werkwoordelijk gezegde ...
Vul aan: Het werkwoordelijk gezegde ...
A
legt uit hoe de zin verdeeld is in zinsdelen.
B
zegt wat er in de zin gebeurt.
C
zegt wat er in de zin staat.
D
zegt wie er in de zin wat doet.
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol bestaat al meer dan vijf jaar.
A
meer dan vijf jaar
B
Het bekende Nederlandse televisieprogramma
C
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John
D
Het bekende Nederlandse televisieprogramma van John de Mol
Slide 5 - Quizvraag
Grammatica: ontleden
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
'Op 11 mei starten in onze regio de scholen weer.'
Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
'Op 11 mei starten in onze regio de scholen weer.'
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen
Slide 6 - Quizvraag
Is deze zin goed verdeeld in zinsdelen?
Vandaag / starten we / met / grammatica.
Vandaag / starten we / met / grammatica.
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden
Slide 8 - Quizvraag
Het lijdend voorwerp vind je door...
A
Wie of wat + pv?
B
Aan of voor wie is iets bestemd?
C
Wat (of soms wie) + wg + ow?
D
alle werkwoorden in de zin te zoeken.
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
"Ik kan het lijdend voorwerp uit een zin halen."
"Ik kan het lijdend voorwerp uit een zin halen."
A
Ik
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
een zin
Slide 10 - Quizvraag
Het lijdend voorwerp staat altijd in de zin
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft het ons toch verteld.
Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch
Slide 12 - Quizvraag
Het meewerkend voorwerp...
A
aan wie of voor wie
B
wie + gezegde + onderwerp
C
wat + gezegde + onderwerp
D
is altijd een voorwerp
Slide 13 - Quizvraag
Grammatica zinsdelen
Wat is de bijwoordelijke bepaling in de zin?
'Op het balkon kon je de stad zien.'
Wat is de bijwoordelijke bepaling in de zin?
'Op het balkon kon je de stad zien.'
A
Op het balkon
B
kon zien
C
je
D
de stad
Slide 14 - Quizvraag
Grammatica zinsdelen
In elke zin staat een bijwoordelijke bepaling.
In elke zin staat een bijwoordelijke bepaling.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Er kan een meewerkend voorwerp in de zin zitten ZONDER lijdend voorwerp.
A
Waar
B
Niet waar
