Nog even op een rijtje...
Persoonsvorm: zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Gezegde: alle werkwoorden in de zin (dus inclusief pv)
Onderwerp: wie/ wat + gezegde?
Lijdend voorwerp: wie / wat + gezegde + onderwerp?
Meewerkend voorwerp: aan wie / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Bijwoordelijke bepaling: Geeft antwoord op vragen als 'waar?', 'waarom?',
'wanneer?', 'hoe?', etc.
Ik heb de bloemen vanmorgen aan mijn buurvrouw gegeven.