2 KM H5 Bijwoordelijke bepaling

Herhaling grammatica zinsdelen en introductie H5: Bijwoordelijke bepaling


- Herhaling grammatica 

- Herhalingsvragen

- Introductie bijwoordelijke bepaling


1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling grammatica zinsdelen en introductie H5: Bijwoordelijke bepaling


- Herhaling grammatica 

- Herhalingsvragen

- Introductie bijwoordelijke bepaling


Slide 1 - Tekstslide

Weet je nog?
Ontleden betekent: iets in stukjes verdelen en ieder
stuk een naam geven.

Bij grammatica zinsdelen, verdeel je een zin in zinsdelen.
 

Slide 2 - Tekstslide

De zin verdelen
Zinsdelen kunnen uit één of meerdere woorden bestaan.

Om zinsdelen te vinden,
hussel je de zin door elkaar.

Alles wat vóór de persoonsvorm
staat of kan staan is één zinsdeel.

Slide 3 - Tekstslide

Overzicht theorie grammatica zinsdelen
PV (persoonsvorm)                            Doe de tijdproef (het woord dat verandert is de PV). (checken                                                                   door een vraagzin te maken)

WG (werkwoordelijk gezegde)        Alle werkwoorden in de zin achter elkaar. Als er ‘te’ bij een
                                                              werkwoord staat, hoort dit ook bij het WG. 
                                                              (voorbeeld: Jan ligt te slapen > WG = ligt te slapen)
OW (onderwerp)                                Wie/Wat + WG?
LV (lijdend voorwerp)                       Wat (soms wie)  + WG + OW?
MW (meewerkend voorwerp)         AAN (voor) wie/wat + WG + OW + LV ?
Je moet de zinsdelen in een zin kunnen benoemen!

Slide 4 - Tekstslide

Herhalingsvraag.
Wat is de pv?

Afgelopen zaterdag was de Open Dag.
A
Afgelopen zaterdag
B
was
C
de
D
Open Dag

Slide 5 - Quizvraag

Herhalingsvraag.

Welke 2 manieren zijn er om de persoonsvorm te vinden?

Slide 6 - Open vraag

Herhalingsvraag.
Wat is de pv?

Hoe voel je je?
A
Je (1)
B
Je (2)
C
voel
D
hoe

Slide 7 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is de pv?

Wat is de hoogste berg ter wereld?
A
Wat
B
de hoogste berg
C
ter wereld
D
is

Slide 8 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het onderwerp?

Joris doet mee aan een talentenjacht.
A
Joris
B
doet
C
doet mee
D
aan een talentenjacht

Slide 9 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het onderwerp?

Welke mensen kijken er nou naar zo'n show?!
A
Welke
B
mensen
C
kijken
D
naar zo'n show

Slide 10 - Quizvraag

Hoe is een zin vaak opgebouwd?
A
1e woord = pv 2e woord = wg
B
1e woord = LV 2e woord = O
C
1e woord = pv 2e woord = O
D
1e woord = O 2e woord = PV

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie/Wat?
B
Wie/Wat + pv?
C
Wie/ Wat + wg?
D
Wie/Wat + wg + o?

Slide 12 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het lijdend voorwerp?

Joris geeft de microfoon terug aan de presentator.
A
Joris
B
geeft terug
C
de microfoon
D
aan de presentator

Slide 13 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het lijdend voorwerp?

De jury geeft Joris commentaar op zijn optreden.
A
De jury
B
commentaar
C
geeft
D
op zijn optreden

Slide 14 - Quizvraag

Herhalingsvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie of wat?
B
Wie of wat + o?
C
Wie of wat + wg?
D
Wie of wat + wg +o?

Slide 15 - Quizvraag

Herhalingsvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft
C
het ingevulde proefwerk
D
geeft terug

Slide 16 - Quizvraag

Herhalingsvraag
Wat is het onderwerp?

Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft
C
het ingevulde proefwerk
D
aan de juf

Slide 17 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het lijdend voorwerp?

Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft terug
C
het ingevulde proefwerk
D
aan de juf

Slide 18 - Quizvraag

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
Aan wie / Voor wie + wg?
B
Wie of wat + wg + o?
C
Wie of wat + wg + o + lv
D
Aan wie / Voor wie + wg + o + lv?

Slide 19 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Benoem het meewerkend voorwerp.

Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
aan de juf
C
het ingevulde proefwerk
D
geeft

Slide 20 - Quizvraag

Herhalingsvraag.
Wat is het meewerkend voorwerp?

De jury geeft Joris commentaar op zijn optreden.
A
De jury
B
Joris
C
commentaar
D
geeft

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wat is jouw lievelingseten?
A
Wat
B
is
C
jouw
D
lievelingseten

Slide 22 - Quizvraag

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het onderwerp?

Waarom gooi jij dat glas nou om?
A
gooi
B
jij
C
dat glas
D
gooi om

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:

Waarom gooi jij dat glas nou om?

Slide 25 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?

De visser haalt de vis van het haakje.
A
De visser
B
haalt
C
de vis
D
van het haakje

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

De visser geeft de vis aan de visboer.
A
De visser
B
geeft
C
de vis
D
aan de visboer

Slide 27 - Quizvraag

Doelen
  • Je weet hoe je de bijwoordelijke bepaling kunt vinden.
  • Je kunt de bijwoordelijke bepaling(en) vinden in een zin. 

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 30 - Quizvraag


De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
Noteer de twee bijwoordelijke bepalingen. 

Slide 31 - Open vraag


De leerlingen hebben grammatica goed begrepen vandaag.
Noteer de twee bijwoordelijke bepalingen. 

Slide 32 - Open vraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak. 
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Hangjongeren
hebben
de burgemeester
veel problemen
bezorgd
afgelopen zomer.

Slide 33 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 34 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De oude vrouw 
gaf 
natuurlijk
een fooi
aan de vriendelijke ober.

Slide 35 - Sleepvraag

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.

Slide 36 - Sleepvraag

Doelen
  • Je weet hoe je de bijwoordelijke bepaling kunt vinden.
  • Je kunt de bijwoordelijke bepaling(en) vinden in een zin. 

Slide 37 - Tekstslide

Ik weet hoe ik de bijwoordelijke bepaling kan vinden.
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quizvraag

Ik kan de bijwoordelijke bepaling(en) vinden in een zin.
A
ja
B
nee

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Video

Overzicht theorie grammatica zinsdelen
PV (persoonsvorm)                            Doe de tijdproef (het woord dat verandert is de PV). (checken                                                                   door een vraagzin te maken)

WG (werkwoordelijk gezegde)        Alle werkwoorden in de zin achter elkaar. Als er ‘te’ bij een
                                                              werkwoord staat, hoort dit ook bij het WG. 
                                                              (voorbeeld: Jan ligt te slapen > WG = ligt te slapen)
OW (onderwerp)                                Wie/Wat + WG?
LV (lijdend voorwerp)                       Wat (soms wie)  + WG + OW?
MW (meewerkend voorwerp)         AAN (voor) wie/wat + WG + OW + LV ?
Je moet de zinsdelen in een zin kunnen benoemen!

Slide 41 - Tekstslide