In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Woordenschat H5
Slide 1 - Tekstslide
Lezen
We gaan rustig met elkaar de mediatheek
Daarna gaan we stillezen
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
START
- weet je nog dat je de betekenis van moeilijke woorden soms kunt vinden door een bekend woorddeel te zoeken?
woordenschat
Slide 3 - Tekstslide
WOORDENSCHAT
een bekend woorddeel
Een woord kan bestaan uit meer delen.
Bijvoorbeeld:
huisdier = huis + dier
Slide 4 - Tekstslide
WOORDENSCHAT
een bekend woorddeel
Als je weet wat de woorddelen betekenen, kun je zelf bedenken wat het hele woord betekent.
Bijvoorbeeld:
een huisdier is een dier voor in huis
Slide 5 - Tekstslide
WOORDENSCHAT
een bekend woorddeel
Er zijn woorden met een stukje ervóór,
dat is een voorvoegsel.
Dus:
onaardig betekent niet aardig
Bijvoorbeeld: het stukje on- betekent niet.
Slide 6 - Tekstslide
WOORDENSCHAT
een bekend woorddeel
Er zijn woorden met een stukje erachter,
dat is een achtervoegsel.
Dus:
geluidloos betekent zonder geluid
Bijvoorbeeld: het stukje -loos betekent zonder.
Slide 7 - Tekstslide
Opdracht
Het voorvoegelson-betekent niet of zonder.
Geef bij de volgende woorden aan of het woord niet of zonder betekent.
Slide 8 - Tekstslide
onbegrip
A
niet
B
zonder
Slide 9 - Quizvraag
onbelangrijk
A
niet
B
zonder
Slide 10 - Quizvraag
ongeluk
A
niet
B
zonder
Slide 11 - Quizvraag
ongezond
A
niet
B
zonder
Slide 12 - Quizvraag
onhandig
A
niet
B
zonder
Slide 13 - Quizvraag
onschuld
A
niet
B
zonder
Slide 14 - Quizvraag
onvolledig
A
niet
B
zonder
Slide 15 - Quizvraag
Opdracht
Lees wat deze achtervoegsels betekenen.
Maak van de volgende woorden
een nieuw woord met een van
de achtervoegsels.
-loos: zonder
-achtig: lijkt op, tamelijk veel
-aar: iemand die het doet
-waarts: die richting op
Voorbeeld: schilderen.
Een nieuw woord met -achtig is schilderachtig.
Noteer: schilderachtig.
Slide 16 - Tekstslide
adem
Slide 17 - Open vraag
bedelen
Slide 18 - Open vraag
leugen
Slide 19 - Open vraag
raadsel
Slide 20 - Open vraag
oost
Slide 21 - Open vraag
smaken
Slide 22 - Open vraag
tekenen
Slide 23 - Open vraag
Klik hier.
Slide 24 - Tekstslide
Een impuls is een opwelling, je doet iets zonder na te denken. Wat is een impulsaankoop? Het antwoord vind je in alinea 1.
Slide 25 - Open vraag
Wat betekent 'ging er al iets knagen' in alinea 3?
A
Begon je te twijfelen
B
Had je honger
C
Kreeg je een vervelend gevoel.
Slide 26 - Quizvraag
Wat betekenen de woorden 'onnodig', 'miskoop', en 'rotgevoel' in alinea 3?
Slide 27 - Open vraag
In alinea 3 staat het woord 'retourtermijn'. Stel, je kent wel het woord 'termijn' (periode), maar niet het woord 'retour'. In het woordenboek staat: 'terug naar de afzender of plaats van vertrek.'Wat betekent nu 'retourtermijn'?
Slide 28 - Open vraag
Maak van 'hopeloze' (al.3) een tegenstelling door een ander achtervoegsel te gebruiken.
Slide 29 - Open vraag
Maak van 'waardevol' (al.4) een tegenstelling door een ander achtervoegsel te gebruiken.
Slide 30 - Open vraag
In alinea 3 staat 'dat je er eerst drie nachtjes over slaapt'. Er een nachtje over slapen is een uitdrukking. Wat bedoelt de schrijver hiermee?
Slide 31 - Open vraag
Welk synoniem voor 'aanschaf' (al.4) staat in de tekst?