Doe bij de proefpersoon een blindoek om zodat hij niet kan zien hoeveel punten er in de huid prikken.
Zet steeds voorzichtig twee punten op een gedeelte van de huid van de proefpersoon.
Laat de proefpersoon zeggen of hij/zij één of twee punten voelt.
Als de proefpersoon maar één punt voelt, maak dan de afstand tussen de passerpunten een beetje groter.
Als de proefpersoon twee punten voelt, maak je de afstand een beetje kleiner.
Ter controle kun je af en toe één passerpunt op de huid zetten.
Ga door tot je precies bepaald hebt wat de kleinste afstand is waarbij j de proefpersoon nog net twee punten voelt. Noteer die afstand in een tabel.