Lidwoorden en zelfstandig naamwoorden

Het lidwoord
Wat is het nou precies?
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Het lidwoord
Wat is het nou precies?

Slide 1 - Tekstslide

Wat doet een lidwoord?
A
Het zegt iets over de plek van een woord
B
Het zegt iets over de grote van een woord
C
Het zegt iets over het uiterlijk van iets
D
Het heeft geen betekenis

Slide 2 - Quizvraag

Welke zijn lidwoorden?
A
op, onder, naast, boven
B
mooi, groot, lelijk, klein
C
de, het, een
D
niet, wel, ook

Slide 3 - Quizvraag

Lidwoorden
Er zijn er drie: de, het en een
Ze staan altijd voor een zelfstandig naamwoord
De en het zijn bepaalde lidwoorden
Een is onbepaald

Slide 4 - Tekstslide

Welk woord is het lidwoord?
Klik bij de volgende slides iedere keer op het woord dat volgens jou een lw is.

Slide 5 - Tekstslide

Lieve schopt tegen de bal aan.
A
Lieve
B
tegen
C
de
D
aan

Slide 6 - Quizvraag

Ik denk dat ik een fout heb gemaakt
A
Ik
B
een
C
fout
D
heb

Slide 7 - Quizvraag

Het meisje loopt alleen naar huis.
A
Het
B
meisje
C
alleen
D
huis

Slide 8 - Quizvraag

Het regent pijpenstelen.
A
Het
B
regent
C
pijpenstelen
D
geen lidwoorden

Slide 9 - Quizvraag

Wanneer is het geen lidwoord?
Soms komt 'het' op zichzelf voor (het sneeuwt, het is zo), dan is het geen lidwoord.
Soms wordt één gebruikt om te tellen (een twee drie, een van de ...), dan is het ook geen lidwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Welk woord is het lidwoord
Klik op de volgende slides op het woord waarvan je denkt dat het een lw is.

Slide 11 - Tekstslide

Een van de leerlingen gaat na school naar voetbal.
A
Een
B
de
C
na
D
naar

Slide 12 - Quizvraag

Vraag het maar aan dat kind dat een banaan eet.
A
Vraag
B
het
C
dat
D
een

Slide 13 - Quizvraag

Hoe weet jij nou dat het een ongelukje was?
A
jij
B
nou
C
het
D
een

Slide 14 - Quizvraag

Wat is dat nou voor een vraag?
A
wat
B
dat
C
nou
D
een

Slide 15 - Quizvraag

Vul het juiste lidwoord in

Slide 16 - Tekstslide

Ik heb liever ___ appel dan ___ banaan.
A
de, een
B
een, een
C
de, de
D
een, de

Slide 17 - Quizvraag

Ik wil je om ___ gunst vragen.
A
de
B
het
C
een

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer is ___ feest?
A
de
B
het
C
een

Slide 19 - Quizvraag

Ben jij weleens op ___ feest geweest?
A
de
B
het
C
een

Slide 20 - Quizvraag

___ kind huilt om zijn moeder.
A
De
B
Het
C
Een

Slide 21 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord
Mensen
Dieren
Dingen

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer is iets een zelfstandig naamwoord?
A
Als je er een voorzetsel voor kan zetten
B
Als je er een werkwoord achter kan zetten
C
Als je er een lidwoord voor kan zetten
D
Als je er een werkwoord voor kan zetten

Slide 23 - Quizvraag

Lidwoord voor een zelfstandig naamwoord
De mens
Het kind
De hond
Een kat
Het boek

Slide 24 - Tekstslide

Zoek het zelfstandig naamwoord
Klik op het woord dat volgens jou een zn is

Slide 25 - Tekstslide

Het kind schreeuwt.
A
Het
B
kind
C
schreeuwt
D
er is geen zn

Slide 26 - Quizvraag

Welk antwoord is juist?
A
welk
B
antwoord
C
juist
D
er is geen zn

Slide 27 - Quizvraag

Het regent zonnestralen
A
Het
B
regent
C
zonnestralen
D
er is geen zn

Slide 28 - Quizvraag

Ik wil je iets vragen
A
Ik
B
je
C
iets
D
er is geen zn

Slide 29 - Quizvraag

Geen zelfstandig naamwoord
ik
je
hij/zij/het
wij
jullie

Slide 30 - Tekstslide

Wat is een zelfstandig naamwoord eigen naam?
A
Namen van mensen
B
Namen van bedrijven
C
Namen van straten, steden of landen
D
Alle eerdergenoemde namen

Slide 31 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord eigen naam
zne
Wanneer de naam van iets of iemand op zichzelf wordt gebruikt

Slide 32 - Tekstslide

Zoek het zelfstandig naamwoord eigen naam

Slide 33 - Tekstslide

We hebben de baby Lise genoemd.
A
We
B
de
C
baby
D
Lise

Slide 34 - Quizvraag

Unox is vooral bekend van de rookworst.
A
Unox
B
vooral
C
bekend
D
rookworst

Slide 35 - Quizvraag

Ik woon in de Kerkstraat.
A
Ik
B
woon
C
de
D
Kerkstraat

Slide 36 - Quizvraag

Hoe goed begrijp je deze woordsoorten?
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll

Alles door elkaar!
Benoem in de volgende zinnen het woord in hoofdletters.

Slide 38 - Tekstslide

CARLOS vroeg zijn vriend om hulp
A
lw
B
zn
C
zne
D
anders

Slide 39 - Quizvraag

Carlos vroeg zijn VRIEND om hulp.
A
lw
B
zn
C
zne
D
anders

Slide 40 - Quizvraag

Carlos vroeg zijn vriend om HULP.
A
lw
B
zn
C
zne
D
anders

Slide 41 - Quizvraag

Mag IK een Pepsi-Max?
A
lw
B
zn
C
zne
D
anders

Slide 42 - Quizvraag

Mag ik EEN Pepsi-Max?
A
lw
B
zn
C
zne
D
anders

Slide 43 - Quizvraag

Mag ik een PEPSI-MAX?
A
lw
B
zn
C
zne
D
anders

Slide 44 - Quizvraag

Hoe goed snap je het lidwoord en zelfstandig naamwoord?
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll