RB1 A0A2 6 december

• NT2
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 6

Wat gaan we vandaag doen?

- Huiswerk nakijken

- woorden herhalen

- taak 3 hoofdstuk 2.

- grammatica herhalen

- spreekoefening pagina 48

Woorden oefenen

Het tegenovergestelde van "licht" is .................

1. allerlei
2. omdat
3. openbaar
4. zwaar

Een huwelijk is een bijzondere ......................

1. gebeurtenis
2. locatie
3. ontvangen
4. lid

Met vragen over een visum kan je terecht bij de .........................

1. buitenland
2. postkantoor
3. ambassade
4. locatie

Ik neem mijn paraplu mee .................. het regent.

1. omdat
2. zo
3. tijd
4. of

Door de nieuwe coronamaatregelen zijn de winkels alleen .................. open.

1. de folder
2. overdag
3. het tarief
4. allerlei

Erik moet snel een nieuw paspoort ....................... bij het gemeentehuis.

1. opzoeken
2. versturen
3. aanvragen
4. verschillend

Koopt jouw moeder haar groenten op de markt? Ja, dat doet ze ...................

1. omdat
2. regelmatig
3. ergens
4. bepalen

Een postkantoor is een ...................... gebouw. Het is voor iedereen.

1. openbaar
2. brievenbus
3. bewijs
4. postzegel

Jullie ...................... de postzegel op de goede plaats.

1. plaken
2. plakken
3. plakt
4. plak

Wat kost het om een ................. te versturen? Dat hangt van het .............. af.

1. pakket, gewicht
2. folder, doos
3. gewicht, zwaar
4. post, buitenland

Schrijf op! (met lidwoord)

Schrijf op! (met lidwoord)

Schrijf op! (met lidwoord)

Schrijf op!

Schrijf op! (met lidwoord)

Schrijf op! (met lidwoord)

Schrijf op! (met lidwoord)

Schrijf op! (met lidwoord)

Het verbindingswoord tussen twee hoofdzinnen:

en, maar, dus, want, of

Het regent ................. ik neem mijn paraplu mee.

Ik koop bloemen voor mijn vriendin ................. ze is jarig.

We gaan naar de bioscoop ................. we gaan iets drinken in een café. Wat wil je?

Daniel loopt naar de markt ...................... hij gaat ook nog naar de Lidl.

Mijn ouders gaan vaak op vakantie .................... ze zijn met pensioen.

Ik kom met de auto ..................... ik kom met de fiets. Ik weet het nog niet.

Julie heeft geen geld ..................... ze gaat niet mee naar het concert.

Wij hebben vakantie ........................ we blijven thuis.

de balie

Bijvoeglijke naamwoorden

Een ................. jas (rood)

Het ..................... hondje (klein)

De ................... bloemen (geel)

Een ..................... meisje (zelfstandig)

De .................... peren. (sappig)

Een .................. monster (lelijk)

De ...................... kinderen. (zielig)

..................... vragen. (makkelijk)

Een ....................... film. (spannend)