H3 + H4 herhaling

Herhaling secretarieel H3 + H4
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling secretarieel H3 + H4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Telefoneren doen we allemaal
Informeel gesprek = vindt meestal plaats met een goede bekende en kan over van alles gaan. Je spreekt de ander meestal aan met ‘je’ of ‘jij’.

Formeel gesprek = een zakelijk telefoongesprek. In een formeel gesprek, dat vaak wordt gevoerd met een onbekende, is het gebruikelijk om de ander met ‘u’ aan te spreken.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regels van een zakelijk telefoongesprek
  1. De volgende regels gelden bij telefoneren:
  2. Spreek met 2 woorden (“Goed mevrouw” en “Bedankt meneer”).
  3. Spreek de ander altijd aan met ‘u’.
  4. Spreek rustig.
  5. Praat duidelijk, mompel niet.
  6. Formuleer je boodschap op een nette en duidelijke manier.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De controlevraag
Controlevraag = Vraag om te controleren of je de ander goed hebt begrepen



Voorbeelden van controlevragen:
“Weet u nu voldoende over de verschillende tenten die we verhuren?”
“Dus we kunnen de bestelling volgende week vrijdag verwachten?”
“Kan ik u nog ergens mee helpen?”

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat als de juiste persoon niet aanwezig is?
Dan vul je een telefoonnotitie in. Het volgende vul je in:
  1. wie de beller is 
  2. voor wie hij belde
  3. wanneer hij belde
  4. waarover hij belde
  5. welk telefoonnummer de beller heeft
  6. welk eventueel klantnummer de beller heeft.

Je kunt op zo’n formulier ook aangeven of er actie ondernomen moet worden, bijvoorbeeld:

morgen terugbellen of dringend, snel reageren of bellen als de bestelling binnen is.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inkomende post
Inkomende post = Alle poststukken, faxen en brieven die bij een bedrijf binnenkomen.






!! Dus reclame niet &
e-mails niet!!


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitgaande post
= Alle poststukken die een bedrijf verstuurd. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H4.3 speciale post
Naast de gewone post verzorg je ook de speciale post. Deze poststukken worden meestal niet, zoals gewone post, via de brievenbus verstuurd. Je hebt op de receptie niet iedere dag hiermee te maken, maar je moet wel weten wat speciale post is.


Speciale poststukken die aan bod komen, zijn:
  1. aangetekende post
  2. aangetekende post met aangegeven waarde
  3. post met postbusnummer
  4. post met antwoordnummer
  5. internationale post

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Aangetekende post
= Post waarbij je de verzekering krijgt dat de post bij de juiste persoon wordt bezorgd. De post wordt door de postbode persoonlijk afgeleverd en de ontvanger tekent voor ontvangst.




Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Aangetekende post met aangegeven waarde
Dit betekent dat het poststuk wordt vergoed tot een maximale waarde van € 5.500 als het zoekraakt of beschadigd wordt. Hiervoor wordt hetzelfde formulier gebruikt als voor aangetekende post. De medewerker van het postkantoor kruist aan dat het gaat om 'aangetekend met waarde-aangifte'. Op deze manier verstuur je bijvoorbeeld een mobiele telefoon. Als de mobiele telefoon onderweg beschadigd wordt of zoekraakt, krijg je een vergoeding.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Post met postbusnummer
Veel bedrijven hebben een postbus. Dit is een eigen afgesloten postvak op bijvoorbeeld het postkantoor. De postbode bezorgt eerst de brieven in de postbussen op het postkantoor. Pas daarna bezorgt hij de gewone post bij bedrijven en bij de mensen thuis. Door een postbus beschik je 's ochtends vroeg al over de dagelijkse post. Elke postbus op het postkantoor heeft een eigen nummer. Dit is het postbusnummer. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Post met antwoordnummer
= Adressering waarmee een bedrijf het de klant makkelijk maakt om te reageren. De klant hoeft namelijk geen postzegel te plakken. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5. Internationale post
Je verstuurt af en toe post naar het buitenland. Het versturen van een brief naar het buitenland gebeurt op dezelfde manier als het versturen naar een adres binnen Nederland. Je noteert internationale brieven ook op de uitgaande-postlijst. Op de envelop schrijf je de naam van het bedrijf en de adresgegevens. Ook het land schrijf je (in hoofdletters) op de envelop.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H4.2 uitgaande post
Nadat je de brief hebt geadresseerd, weeg je hem om te kijken hoeveel postzegels je erop moet plakken. Het plakken van postzegels heet frankeren. In veel gevallen hoef je de postzegels niet zelf te plakken, maar gebruik je een frankeermachine. Een frankeermachine is een apparaat dat een frankeerstempel zet op de plaats van de postzegel. Dit maakt het makkelijk om veel post tegelijk te versturen. 


--> Op een brievenweger kun je het gewicht van een poststuk 
aflezen. Aan de hand van het gewicht bepaal je hoeveel 
postzegels je nodig hebt.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een zakelijk telefoongesprek is een voorbeeld van:
A
Informeel gesprek
B
Formeel gesprek

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke regels gelden bij een zakelijk telefoongesprek?

Slide 17 - Open vraag

1. Spreek met 2 woorden (“Goed mevrouw” en “Bedankt meneer”).
2. Spreek de ander altijd aan met ‘u’.
3. Spreek rustig.
4. Praat duidelijk, mompel niet.
5. Formuleer je boodschap op een nette en duidelijke manier.
Wat is een controlevraag?

Slide 18 - Open vraag

Vóór je het gesprek afsluit, stel je nog een controlevraag. Daarmee controleer je of de vraag van de beller voldoende is beantwoord. Je kunt ook vragen of de beller nog iets anders wil vragen. Dat is klantvriendelijk.
Voorbeelden van controlevragen:
“Weet u nu voldoende over de verschillende tenten die we verhuren?”
“Dus we kunnen de bestelling volgende week vrijdag verwachten?”
“Kan ik u nog ergens mee helpen
Noem 3 onderdelen die je op een telefoonnotitie invult

Slide 19 - Open vraag

1. wie de beller is
2. voor wie hij belde
3. wanneer hij belde
4. waarover hij belde
5. welk telefoonnummer de beller heeft
6. welk eventueel klantnummer de beller heeft.
Hoe goed ken jij het telefoonalfabet?
A
H = Hendrik, I = Isa, J = Jan, K= Karel, L = Lodewijk
B
A = Anton, B = Bernard, C = Cornelis, D = Dirk
C
N = Nico, O = Otto, P = Peter, Q= Quotiënt, R = Rudolf
D
S = Simon, T= Theo, U = Utrecht, V = Victor, W= Willem

Slide 20 - Quizvraag

I = Isaak/ Izaak
P = Pieter 
Welke post noteer je op een inkomende postlijst?
A
Brieven, Reclamefoldes, Faxen
B
Faxen, E-mails
C
Brieven, Faxen, E-mails
D
E-mails, Faxen, Reclamefolders

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is interne post?
A
Alle poststukken die bij een bedrijf binnenkomen
B
Post die binnen een bedrijf wordt verstuurd
C
Alle poststukken die worden verstuurd

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Timo werkt bij De Twee Wezen in Hengelo. Om 19.00 uur gaat de telefoon. Timo weet niet wie er belt. Hoe moet Timo opnemen?

Slide 23 - Open vraag

Goedenavond, De Twee Wezen, u spreekt met Timo, wat kan ik voor u doen?
Wat is frankeren?
A
Apparaat dat een frankeerstempel op een poststuk zet in plaats van een postzegel.
B
Voorzien (van een poststuk) van de juiste porto, bijvoorbeeld door een aantal postzegels erop te plakken.
C
Kosten die worden gemaakt om een poststuk te versturen.
D
Code die je aan een uitgaand poststuk geeft.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies