KTL4C - Lezen H2 (1) 2sept

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Stillezen

Introductie:

Stel: één van je ouders zegt:

"Je mag naar het schoolfeest, tenzij je teveel gaat drinken"

Dit begrijp je wel...

Nu anders:

Stel: één van je ouders zegt:

"Je mag naar het schoolfeest, mits je vriendin ook komt"

Wat betekent mits? Mag je nou wel of niet?

"Je mag naar het schoolfeest, mits je vriendin ook komt"

"Je mag naar het schoolfeest, tenzij je teveel gaat drinken"

Dit heeft allemaal te maken met het herkennen

van tekstverbanden en signaalwoorden.

Planning en lesdoelen

Planning:

- Lezen/ vragen huiswerk?

- Introductie

- Uitleg theorie

- Quiz?

- Opdrachten maken

- Afsluiting

Doelen:

- Je herkent tekstverbanden en de signaalwoorden die daarbij horen.

- Strategisch betere lezer worden.

Opsommend of tijdsvolgorde

Eerst, / ten eerste - ten tweede - ten slotte -, om te beginnen, ook, en, daarna, tevens, vervolgens, bovendien.

"Voeg eerst de eieren toe, daarna de suiker en

vervolgens de bloem."

Tegenstelling

Maar, echter, toch, hoewel, daarentegen

"Die leraar is saai maar wel aardig!"

Oorzaak - gevolg

Doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is

"Doordat het zoveel regent is de bodem erg nat."

Algemene uitspraak - voorbeeld

Zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, onder andere

"Je kunt gezond leven door bijvoorbeeld te sporten."

Voorwaarde

Als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij

"Je mag pas naar je vrienden als je huiswerk klaar is."

Reden (argument)

Want, omdat, namelijk, immers

"Huiswerk is belangrijk omdat je dit jaar wil slagen."

Conclusie

dus, concluderend, dat betekent, kortom

"Dat lage cijfer betekent dat je nog veel moet leren."

Vergelijking

Net zo als, even ... als, in vergelijking met, meer / groter dan

"Hij probeert altijd even goed te zijn als ik."

Doel - middel

Waarmee, zodat, om ... te, doormiddel van, met behulp van

"Om mijn eindexamen te halen zal ik nog veel moeten oefenen met behulp van opdrachten."

Allemaal

1. Opsomming/ tijdsvolgorde
2. Tegenstelling
3. Oorzaak - gevolg
4. Algemene uitspraak - voorbeeld
5. Voorwaarde
6. Reden (argument)
7. Conclusie
8. Vergelijking
9. Doel middel

Tekstverband:
Als je besluit die iPhone te kopen kan je niet op vakantie.

1. Opsomming
2. Tegenstelling
3. Voorwaarde
4. Vergelijking

Tekstverband:
Zij werkte hard om te overleven.

1. Doel-middel
2. Vergelijking
3. Tegenstelling
4. Voorwaarde

Tekstverband:
Eerst gaan we naar school, daarna gaan we naar de stad.

1. Tegenstelling
2. Voorwaarde
3. Conclusie
4. Opsomming/ tijdsvolgorde

Signaalwoord:
Hij haalt veel onvoldoendes ... hij elke avond te laat gaat slapen.

1. Want
2. Bijvoorbeeld
3. Dus
4. Omdat

Signaalwoord:
Hij verdient ... dan ik verdien.

1. Omdat
2. Meer
3. Daarentegen
4. Zodat

Signaalwoord:
Ik stop mijn eten in de magnetron ... het lekker warm wordt.

1. Echter
2. Daardoor
3. Zodat
4. Eerst

Maken:

1. Startopdracht

2. Opdracht 1

3. Klaar? Begin met opdracht 2

4. Kom je er niet uit? Vraag je buur of aan mij

5. Tot 5 minuten voor het einde van de les

6. Niet af? --> Huiswerk

Planning en lesdoelen

Planning:

- Lezen

- Introductie

- Uitleg theorie

- Quiz?

- Opdrachten maken

- Afsluiting

Doelen:

- Je herkent tekstverbanden en de signaalwoorden die daarbij horen.

- Strategisch betere lezer worden.

Huiswerk:

Startopdracht en opdracht 1