4.2 De stedelijke burgerij

H4 De tijd van steden en staten
4.2 De stedelijke burgerij
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H4 De tijd van steden en staten
4.2 De stedelijke burgerij

Slide 1 - Tekstslide



Kenmerkend aspect:

Opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden

Slide 2 - Tekstslide

Vraag: 
kijk naar de bevolkingspiramide. Welk nieuw element zie je in vergelijking met de Middeleeuwen?

antwoord: de burgers!

Slide 3 - Tekstslide











Burgerrecht kun je kopen
eis: jaar en 1 dag in stad wonen
Burgerschap werd verkregen via koop en in bepaalde gevallen door schenking: iemand werd dan met het burgerschap vereerd. Het burgerrecht was vererfbaar. Buiten de stad gaan wonen maakte een eind aan het recht.
De burger genoot de bescherming van de stad en had het recht zijn beroep als zelfstandige uit te oefenen en lid te worden van een gilde. Hij kon functies bekleden in het bestuur van de stad en werd naar het recht van de stad berecht, ook bij strafbare feiten elders begaan. En hij had recht op steun.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Burgerweeshuis
Ziekenhuis

Slide 6 - Tekstslide

schutterij
'voorzieningen' in de stad.  
De schutterij zorgde voor de veiligheid van de stad. 

Slide 7 - Tekstslide

Stedelijke rechtbank

Slide 8 - Tekstslide

Schout & Schepenen
Baljuw (maar deze heeft een conflict gekregen met de graaf)
Schepenen: leden van het stadsbestuur en de rechtbank
Schout: handhaver openbare orde. Baas van de Schepen en vertegenwoordiger van de heer.


Baljuw: zat namens de heer de stadsrechtbank voor.

Slide 9 - Tekstslide


Werken in een gilde
  • Omdat de oogst groter wordt, hoeft niet iedereen meer boer te zijn: er ontstaan andere beroepen: ambachten
  • Mensen met hetzelfde ambacht zitten in een gilde.
  • Het gilde controleerde ook de kwaliteit van de producten en stelde de verkoopprijs vast.
  • Bij ziekte en overlijden kreeg het gezin hulp van het gilde.
De meeste gilden hadden een prachtig gildehuis. Hier werden, behalve vergaderingen, ook feesten gehouden. Heel het leven draaide om het gilde.
Voorbeelden van ambachten in een middeleeuwse stad:
- smid
- bakker
- timmerman
- meubelmaker
- brouwer
- kleermaker

Slide 10 - Tekstslide

Van leerling 
tot meester
  • Je mag alleen een eigen bedrijf hebben, als je lid van een gilde bent.

  • Hiervoor moet je eerst meester worden:
  1. Je begon al erg jong als leerling;
  2. Daarna werd je gezel;
  3. En pas als je meesterproef had gedaan kon je meester worden. Je was dan vaak al ver boven de 30 jaar!
Middeleeuwse ambachtslieden aan het werk.

Slide 11 - Tekstslide

Ik ben de meester
Ik ben goed in dit ambacht. Om dit vak te leren ga je bij mij 'in de leer'. Dan leer ik je dit vak. 

Je gaat niet naar school maar je werkt. Regelmatig moet je een proef maken, tot je examen doet. Ben je geslaagd dan ben je net zo goed als ik in dit ambacht. 

Schilders, dokters, bakkers en slagers hadden allemaal gildes. 
Ik ben de leerling
Ik let goed op en doe goed mijn best. Ik ga toch niet naar school. 

Als ik het goed doe, ben ik over 10 jaar misschien wel ook meester.

Slide 12 - Tekstslide

Welke gebieden waren het sterkst verstedelijkt?
A
Duitsland, Frankrijk en Vlaanderen
B
Duitsland en Luxemburg
C
Ze waren allemaal het zelfde
D
Vlaanderen, Holland en Noord-Italië

Slide 13 - Quizvraag

Wie kon een stad stadsrechten geven?
A
Magistraat
B
Schout
C
Burgemeester
D
Heer

Slide 14 - Quizvraag

Waarom zou een heer stadsrechten aan een stad verlenen?
A
Het gaf de heer aanzien als hij een grote stad in zijn gebied had
B
Hij wilde graag dat de mensen in zijn gebied een beter leven kregen.
C
Hij kreeg in ruil daarvoor belastingen en militaire steun

Slide 15 - Quizvraag

Burgers in de steden hadden zelf het bestuur en wetgeving van de stad in handen
A
waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Hoe kwam het dat de opkomst van steden uiteindelijk de positie van de adel verzwakte?
A
Het feodale stelsel was gebaseerd op trouw en loyaliteit, door de geldeconomie werkte dit niet meer
B
De steden werden rijker en konden zo steeds meer vrijheden kopen, zo had de heer geen invloed meer
C
Steden werden rijk en konden zichzelf verdedigen, en hadden de bescherming van de heer niet nodig
D
zowel a, b als c

Slide 17 - Quizvraag

Hij is de baas van de schepenen
A
Schout
B
Burgemeester
C
Rechter
D
Jury

Slide 18 - Quizvraag

De schout is de plaatsvervanger van de ... in de stad
A
Burgemeester
B
Heer
C
Rechter
D
Politie

Slide 19 - Quizvraag

Het gilde controleert de kwaliteit en de prijs van de producten die de gildeleden maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Als een gildelid ziek is, zorgen de andere leden voor hem en zijn gezin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Een boer is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Een marktkoopman is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Een zilversmid is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Als je goed genoeg was, moest je de ???? afleggen. Dat was een soort examen. Als je slaagde, mocht je lid worden van het gilde.

Welk woord moet er op de vraagtekens staan?
A
gilde
B
meester
C
meesterproef
D
leerling

Slide 25 - Quizvraag

Maken
Je leest 4.2 Blz.  46 en 47
Je maakt opgaven
1 t/m  14 op blz. 38 en 39

Oefening verdieping:
We gaan dit doen in twee lessen incluis nabespreking
timer
40:00

Slide 26 - Tekstslide