4.2 De stedelijke burgerij

4. 2 De stedelijke burgerij
Kenmerkend aspect:

Opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

4. 2 De stedelijke burgerij
Kenmerkend aspect:

Opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden

Slide 1 - Tekstslide

Vraag: 
kijk naar de bevolkingspiramide. Welk nieuw element zie in vergelijking met de Middeleeuwen?

antwoord: de burgers!

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

schutterij
'voorzieningen' in de stad.  
De schutterij zorgde voor de veiligheid van de stad. 

Slide 5 - Tekstslide

Schout & Schepenen
Baljuw (maar deze heeft een conflict gekregen met de graaf)
Schepenen: leden van het stadsbestuur en de rechtbank
Schout: handhaver openbare orde. Baas van de Schepen en vertegenwoordiger van de heer.


Baljuw: zat namens de heer de stadsrechtbank voor.

Slide 6 - Tekstslide

Beroepsgroepen worden gilden.

(Overigens, je kon hier pas lid van worden als je het burgerrecht bezat.)

Slide 7 - Tekstslide

Dit ambacht heet...
Dit ambacht heet een schoenmaker. Een hersteller van schoenen, tassen en andere dingen van leer. Ook nu nog is er één in het centrum van Almelo. 

Slide 8 - Tekstslide

Dit ambacht heet...
Dit ambacht heet een kruier. 
Iemand die helpt met dragen, vertillen, verhuizen, of sjouwen.

Slide 9 - Tekstslide

Dit ambacht heet...
Dit ambacht heet een kaasdrager.
Kazen uit Gouda zijn erg beroemd. 
De kazen werden gedragen, een erebaantje!

Slide 10 - Tekstslide

Dit ambacht heet...
Dit ambacht heet een leerlooier
Iemand met dit vak kon stugge dierenhuiden bewerken tot leer, en et in elke vorm krijgen. Een paardenzadel, of een tas. 

Slide 11 - Tekstslide

Dit ambacht heet...
Dit ambacht heet een timmerman
Iemand met dit vak kon huizen helpen bouwen (die van hout waren) of meubels maken.

Slide 12 - Tekstslide

Dit ambacht heet...
Dit ambacht heet een houtrasper
Iemand met dit vak kon hout raspen. Van een kromme boomstam raspte men er een mooie ronde balk van. Een mooie spriet of een mooie mast voor een schip!

Slide 13 - Tekstslide

Ik ben de meester
Ik ben goed in dit ambacht. Om dit vak te leren ga je bij mij 'in de leer'. Dan leer ik je dit vak. 

Je gaat niet naar school maar je werkt. Regelmatig moet je een proef maken, tot je examen doet. Ben je geslaagd dan ben je net zo goed als ik in dit ambacht. 

Schilders, dokters, bakkers en slagers hadden allemaal gildes. 
Ik ben de leerling
Ik let goed op en doe goed mijn best. Ik ga toch niet naar school. 

Als ik het goed doe, ben ik over 10 jaar misschien wel geslaagd! 
Hoezee!

Slide 14 - Tekstslide


Werken in een gilde
  • Omdat de oogst groter wordt, hoeft niet iedereen meer boer te zijn: er ontstaan andere beroepen: ambachten
  • Mensen met hetzelfde ambacht zitten in een gilde.
  • Het gilde controleerde ook de kwaliteit van de producten en stelde de verkoopprijs vast.
  • Bij ziekte en overlijden kreeg het gezin hulp van het gilde.
De meeste gilden hadden een prachtig gildehuis. Hier werden, behalve vergaderingen, ook feesten gehouden. Heel het leven draaide om het gilde.
Voorbeelden van ambachten in een middeleeuwse stad:
- smid
- bakker
- timmerman
- meubelmaker
- brouwer
- kleermaker

Slide 15 - Tekstslide

Van leerling 
tot meester
  • Je mag alleen een eigen bedrijf hebben, als je lid van een gilde bent.

  • Hiervoor moet je eerst meester worden:
  1. Je begon al erg jong als leerling;
  2. Daarna werd je gezel;
  3. En pas als je meesterproef had gedaan kon je meester worden. Je was dan vaak al ver boven de 30 jaar!
Middeleeuwse ambachtslieden aan het werk.

Slide 16 - Tekstslide

Rond het jaar 1000 groeiden de oogsten snel. Welke oorzaak had dat?
A
De boeren hadden geleerd het land te bemesten.
B
De boeren lieten hun kinderen meehelpen op het land.
C
Er kwamen steeds meer boeren, omdat de mensen in steden ook moesten eten
D
De boeren gebruikten betere werktuigen en wisten het land effectiever te bewerken

Slide 17 - Quizvraag

Welke gebieden waren het sterkst verstedelijkt?
A
Duitsland, Frankrijk en Vlaanderen
B
Duitsland en Luxemburg
C
Ze waren allemaal het zelfde
D
Vlaanderen, Holland en Noord-Italië

Slide 18 - Quizvraag

Van wie kreeg een stad, stadsrechten?
A
Magistraat
B
Schout
C
Burgemeester
D
Heer

Slide 19 - Quizvraag

Waarom zou een heer stadsrechten aan een stad verlenen?
A
Het gaf de heer aanzien als hij een grote stad in zijn gebied had
B
Hij wilde graag dat de mensen in zijn gebied een beter leven kregen.
C
Hij kreeg in ruil daarvoor belastingen en militaire steun

Slide 20 - Quizvraag

Burgers in de steden hadden zelf het bestuur en wetgeving van de stad in handen
A
waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Hoe kwam het dat de opkomst van steden uiteindelijk de positie van de adel verzwakte?
A
Het feodale stelsel was gebaseerd op trouw en loyaliteit, door de geldeconomie werkte dit niet meer
B
De steden werden rijker en konden zo steeds meer vrijheden kopen, zo had de heer geen invloed meer
C
Steden werden rijk en konden zichzelf verdedigen, en hadden de bescherming van de heer niet nodig
D
zowel a, b als c

Slide 22 - Quizvraag

Waarom wilde de heer invloed blijven uitoefenen op het bestuur van de stad?
Welke zin hoort er NIET bij?
A
Een stad met stadsmuren en een eigen leger had veel macht.
B
Hij wilde belasting kunnen blijven innen.
C
Hij wilde zijn invloed op de steden vergroten.
D
Hij wild zijn eigen vertrouwelingen benoemen.

Slide 23 - Quizvraag

Hij is de baas van de schepenen
A
Schout
B
Burgemeester
C
Rechter
D
Jury

Slide 24 - Quizvraag

De schout is de plaatsvervanger van de ... in de stad
A
Burgemeester
B
Heer
C
Rechter
D
Politie

Slide 25 - Quizvraag

Het gilde controleert de kwaliteit en de prijs van de producten die de gildeleden maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Als een gildelid ziek is, zorgen de andere leden voor hem en zijn gezin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Een boer is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Een marktkoopman is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Een zilversmid is een ambachtsman
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Als je goed genoeg was, moest je de ???? afleggen. Dat was een soort examen. Als je slaagde, mocht je lid worden van het gilde.

Welk woord moet er op de vraagtekens staan?
A
gilde
B
meester
C
meesterproef
D
leerling

Slide 31 - Quizvraag

Kenmerkend aspect:
Opkomst van de stedelijke burgerij en toenemende zelfstandigheid van steden

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video