Grammatica H3

Grammatica H3

Nieuw Nederlands 5de editie

1vwo

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica H3

Nieuw Nederlands 5de editie

1vwo

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen Grammatica H3 en H4
  1. Lijdend voorwerp
  2. Meewerkend voorwerp
  3. Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  4. Wederkerend voornaamwoord
  5. Aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord
  6. Koppelwerkwoord

    
    
      
Dit wordt getoond in de gedeelde les die leerlingen zelfstandig kunnen doen.
       
     
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   


   
   
 
   
   
   

   
   
   
     
       
       
     
   
 

   
   

   
   
     
       Het schrijven van getallen
     
   

   
   
      In teksten schrijf je getallen soms in cijfers en soms in letters. De regels die je daarbij moet hanteren zijn helder, maar het zijn er veel. Leer ze niet allemaal uit je hoofd, maar probeer een logica te vinden. Twijfel je bij het schrijven van een officieel document: zoek de regel dan op!
   

 
 
 
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
   
   
   
   
   
   
 
 

Aa

Slide 2 - Tekstslide

Bestudeer de theorie bij Grammatica zinsontleden H3 en H4

Slide 3 - Tekstslide

1. Lijdend voorwerp

In bijna iedere zin zit een persoonsvorm en een onderwerp. In zinnen met een werkwoordelijk gezegde kan een lijdend voorwerp zitten. Het onderwerp speelt de hoofdrol in iedere zin. Het lijdend voorwerp speelt een bijrol. Maar eerst doen we nog even een stapje terug.

Slide 4 - Tekstslide

1. Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.
A
pv = heeft
B
pv = gegeven

Slide 5 - Quizvraag

1. Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.
A
ow = Mijn moeder
B
ow = Mick
C
ow = straf

Slide 6 - Quizvraag

Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp in de zin te vinden?

Slide 7 - Open vraag

1. Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.
A
lv = Mijn moeder
B
lv = Mick
C
lv = straf

Slide 8 - Quizvraag

2. Meewerkend voorwerp

Naast de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde kan er in een zin naast een lijdend voorwerp ook nog een meewerkend voorwerp zitten. Het meewerkend voorwerp is de tweede bijrol in de zin.

Slide 9 - Tekstslide

Op welke vraag is 'Mick' het antwoord in:
Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.

Slide 10 - Open vraag

1. Mijn moeder / heeft / Mick / straf / gegeven.
A
mv = (aan) Mijn moeder
B
mv = (aan) Mick
C
mv = (aan) straf

Slide 11 - Quizvraag

Bestudeer de theorie bij Grammatica woordbenoemen H3

Slide 12 - Tekstslide

3. Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Bij het woordbenoemen hebben het gehad over de eigennaam. Het is de naam die we gebruiken voor alle zelfstandig naamwoorden met een naam, zoals Emma, Italië en HEMA. Personen die niet bij naam worden genoemd, komen in een zin voor als een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord.

Slide 13 - Tekstslide

Welk woord in deze zin is een eigennaam?

1. Zij heeft Mick straf gegeven.
A
Zij
B
Mick
C
straf
D
gegeven

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel personen zijn er in deze zin bij de handeling betrokken?

2. Zij heeft hem straf gegeven.
A
Er zijn geen personen bij deze handeling betrokken.
B
Er is één persoon bij deze handeling betrokken.
C
Er zijn twee personen bij deze handeling betrokken.
D
Er zijn drie personen bij deze handeling betrokken.

Slide 15 - Quizvraag

Heb je nog vragen? Stel ze hier!

Slide 16 - Open vraag

Aan het werk
  • Maak opdracht 'Extra' van Grammatica zinsontleden H4.
  • <75%: Maak opdracht 'Test' van Grammatica zinsontleden H4.

Slide 17 - Tekstslide