Regelmatige werkwoorden op -er en onderwerp vervangen

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Het regelmatige werkwoord op -er

Slide 2 - Tekstslide

De uitgangen van regelmatige werkwoord op -er

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn de uitgangen van de regelmatige werkwoorden op -er?
A
es, es, e, ons, ez, ent
B
e, es, e, ons, ez, ent
C
es, es, e, ons, ez, ont
D
e, es, e, ons, ez, ont

Slide 5 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Elles ........... (trouver)
A
trouvent
B
trouve
C
trouvons
D
trouvez

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de stam van de regelmatige werkwoorden op -er ?
A
het hele werkwoord - er
B
het hele werkwoord + er
C
de helft van het hele werkwoord
D
de laatste letter van het hele werkwoord weghalen

Slide 7 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Tu ............. (travailler)
A
travaille
B
travailles
C
travaillez
D
travaillent

Slide 8 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Vous ............. (travailler)
A
travaillons
B
travaillez
C
travaille
D
travaillent

Slide 9 - Quizvraag

Regelmatige werkwoorden op -er

Nous .................(parler)
A
parlont
B
parlons
C
parlez
D
parles

Slide 10 - Quizvraag

Lesdoel:
Je leert het onderwerp te vervangen door een persoonlijk voornaamwoord

Slide 11 - Tekstslide

De man is aardig. Hij heeft veel vrienden.
Naar welk woord verwijst "Hij"?

Slide 12 - Open vraag

La dame a 80 ans. Elle est vieille.

Naar welk woord in de 1e zin verwijst "elle"?

Slide 13 - Open vraag

Les garçons sont au collège. Ils font leurs devoirs.

Naar welk woord in de 1e zin verwijst "ils"?

Slide 14 - Open vraag

Arthur et Laura sont en France. Ils sont en vacances.

Naar welk woord in de 1e zin verwijst "ils"?

Slide 15 - Open vraag

Het onderwerp vervangen
Je kunt een onderwerp (personen en dingen) vervangen door il, elle, ils of elles.

Paul est français. Il habite à Paris.
La maison est belle. Elle est très grande.
Mon appartement est beau. Il est super.

Als het onderwerp over mannen én vrouwen tegelijk gaat, vervang je dit onderwerp door 
.
Paul et Pauline habitent à Paris. Ils habitent dans un appartement.










Slide 16 - Tekstslide

Remplace par il, elle, ils ou elles:

Nadia invite ses copines. .?.. invite ses copines
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 17 - Quizvraag

Remplace par il, elle, ils ou elles:

Nadia et ses frères discutent. ..?.. discutent.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 18 - Quizvraag

Remplace par il, elle, ils ou elles:

Son frère joue dans le jardin. ..?.. joue dans le jardin.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 19 - Quizvraag

Remplace par il, elle, ils ou elles:

Le jardin est grand. ..?.. est grand.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 20 - Quizvraag

Remplace par il, elle, ils ou elles:

Nadia est son frère aiment jouer ensemble.
..? aiment jouer ensemble.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles

Slide 21 - Quizvraag

Remplace:
Isa et Luc habitent à Bordeaux.
..?.. habitent à Bordeaux

Slide 22 - Open vraag

Remplace:
Luc adore son appartement.
..?.. adore son appartement

Slide 23 - Open vraag

Remplace:
Sa chambre est au deuxième étage.
..?.. est au deuxième étage.

Slide 24 - Open vraag

Remplace:
Isa et Yvonne aiment habiter à Genève.
..?... aiment habiter à Genève.

Slide 25 - Open vraag