In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
BONJOUR
tout le monde!!
Attention!
Ga zitten volgens plattegrond
Leg je spullen op tafel
Laptops liggen met de klepjes dicht ;)
Slide 1 - Tekstslide
BONJOUR!!
timer
5:00
Exercice: werkwoorden op -er
1. Wat is een kenmerk van een regelmatig werkwoord?
2. Schrijf 5 verschillende werkwoorden op die eindigen op -er
3. Wat is de regel om een werkwoord op -er te vervoegen? Leg uit in je eigen woorden.
Slide 2 - Tekstslide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
Aujourd'hui
Jeudi 16 janvier
1. But
2. Grammaire
3. Travail individuel
4. Evaluation
But: Ik weet wat de regel is om een werkwoord op -er te vervoegen.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
REGELmatige werkwoorden
'regelmatig' omdat...
je alle werkwoorden die eindigen op -er op dezelfde manier vormt.
er vaste regels zijn om de werkwoorden te vormen.
je aan elke vorm kunt zien bij welk werkwoord het hoort.
Slide 5 - Tekstslide
Regelmatige ww op -er
De meeste werkwoorden in het Frans eindigen op -ER.
Bijvoorbeeld:
danser
travailler
donner
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden op-er.
Slide 6 - Tekstslide
Hoe vervoeg je een
werkwoord op -er?!
Je volgt 2 stappen.
Stap 1: je neemt de stam van het werkwoord
Stap 2: je zet er een uitgang achter.
Slide 7 - Tekstslide
Stap 1: De stam
De stam van het werkwoord maak je door -ER van het hele werkwoord af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...
Bijvoorbeeld:
parler --> parl
danser --> dans
Slide 8 - Tekstslide
je (ik)
+ e
tu (jij)
+ es
il (hij)
+ e
elle (zij)
+ e
on (men/we)
+ e
nous (wij)
+ ons
vous (jullie/u)
+ ez
ils (zij, mnl)
+ ent
elles (zij, vrl)
+ ent
Stap 2:
Uitgangen
-
Zet de juiste uitgang achter de stam.
Slide 9 - Tekstslide
Wat is de stam van parler?
Slide 10 - Open vraag
Wat is de stam van marcher?
Slide 11 - Open vraag
Sleep de uitgangen naar de juiste plek!
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
E
ES
E
ONS
EZ
ENT
Slide 12 - Sleepvraag
Sleep de werkwoorden naar de juiste persoon
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
parlez
parlons
parlent
parle
parles
Slide 13 - Sleepvraag
welke vervoeging is goed?
A
je manges
B
tu manges
C
il manget
D
nous mangez
Slide 14 - Quizvraag
welke vervoeging is goed?
A
vous jouons
B
vous jouent
C
vous jouez
D
vous jouer
Slide 15 - Quizvraag
welke vervoeging is goed?
A
nous parlons
B
nous parlez
C
nous parler
D
nous parlent
Slide 16 - Quizvraag
Zet in de goede vorm: tu (regarder) ____________
A
regarde
B
regardes
C
regardons
D
regardent
Slide 17 - Quizvraag
Zet in de goede vorm: vous (arriver) ____________
A
arrive
B
arrives
C
arrivons
D
arrivez
Slide 18 - Quizvraag
Zet in de goede vorm: ils (gagner) ____________
A
gagnes
B
gagnons
C
gagnent
D
gagnez
Slide 19 - Quizvraag
Zet in de goede vorm: nous (trouver) ____________
A
trouvez
B
trouvons
C
trouves
D
trouvent
Slide 20 - Quizvraag
vous (donner)
A
donnons
B
donnez
C
donnent
D
donnes
Slide 21 - Quizvraag
Je (regarder)
A
regardons
B
regardes
C
regarde
D
regardent
Slide 22 - Quizvraag
nous (habiter)
Slide 23 - Open vraag
geef de juiste vervoeging: tu (habiter)
Slide 24 - Open vraag
geef de juiste vervoeging: nous (donner)
Slide 25 - Open vraag
geef de juiste vervoeging: vous (parler)
Slide 26 - Open vraag
geef de juiste vervoeging: elle (chanter)
Slide 27 - Open vraag
geef de juiste vervoeging: vous (danser)
Slide 28 - Open vraag
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Luc
mes parents
parle
travailles
demande
parlons
écoutez
mangent
oublie
regardent
Slide 29 - Sleepvraag
Ik ken de regel om regelmatige werkwoorden op -er te vervoegen.
😒🙁😐🙂😃
Slide 30 - Poll
Een woord vervangen door:
il/elle/ils/elles
Slide 31 - Tekstslide
De man is aardig. Hij heeft veel vrienden. Naar welk woord verwijst "Hij"?
Slide 32 - Open vraag
La dame a 80 ans. Elle est vieille.
Naar welk woord in de 1e zin verwijst "elle"?
Slide 33 - Open vraag
Les garçons sont au collège. Ils font leurs devoirs.
Naar welk woord in de 1e zin verwijst "ils"?
Slide 34 - Open vraag
Arthur et Laura sont en France. Ils sont en vacances.
Naar welk woord in de 1e zin verwijst "ils"?
Slide 35 - Open vraag
Het onderwerp vervangen
Je kunt een onderwerp (personen en dingen) vervangen door il, elle, ils of elles.
Paul est français. Il habite à Paris.
La maison est belle. Elle est très grande.
Mon appartement est beau. Il est super.
Als het onderwerp over mannen én vrouwen tegelijk gaat, vervang je dit onderwerp door ils: Paul et Pauline habitent à Paris. Ils habitent dans un appartement.
Slide 36 - Tekstslide
Remplace par il, elle, ils ou elles:
Nadia invite ses copines. .?.. invite ses copines
A
il
B
elle
C
ils
D
elles
Slide 37 - Quizvraag
Remplace par il, elle, ils ou elles:
Nadia et ses frères discutent. ..?.. discutent.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles
Slide 38 - Quizvraag
Remplace par il, elle, ils ou elles:
Son frère joue dans le jardin. ..?.. joue dans le jardin.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles
Slide 39 - Quizvraag
Remplace par il, elle, ils ou elles:
Le jardin est grand. ..?.. est grand.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles
Slide 40 - Quizvraag
Remplace par il, elle, ils ou elles:
Nadia est son frère aiment jouer ensemble. ..? aiment jouer ensemble.
A
il
B
elle
C
ils
D
elles
Slide 41 - Quizvraag
Remplace (vervang): Isa et Luc habitent à Bordeaux. ..?.. habitent à Bordeaux
Slide 42 - Open vraag
Remplace (vervang): Luc adore son appartement. ..?.. adore son appartement
Slide 43 - Open vraag
Remplace (vervang): Sa chambre est au deuxième étage. ..?.. est au deuxième étage.
Slide 44 - Open vraag
Remplace (vervang): Isa et Yvonne aiment habiter à Genève. ..?... aiment habiter à Genève.
Slide 45 - Open vraag
Corriger
Je bent klaar met de vragen in de LessonUp. Kijk voor je verder gaat je huiswerk na met de LessonUp 'corriger'.