Over taal - blok 3

Over taal - blok 3
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Over taal - blok 3

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij vandaag doen? 
Over taal blok 3
 Afspraken en regels
Leerdoelen
Terugkoppeling vorige les
Theorie bespreken --> over taal van blok 2
Zelfstandig werken aan de opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken en regels 
Je bent op tijd in de klas!
 Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing
2e keer strafwerk
3e keer nablijven
Kauwgom/snoep in de prullenbak --> nu nog kans om het weg te gooien
Als ik aan het woord ben, zijn jullie stil --> ook als jullie klasgenoten iets vragen, geen opmerkingen

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 
Na deze les: 
begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
weet je weer wat voor- en achtervoegsels zijn;
kun je aangeven waar verwijswoorden naar verwijzen.



Slide 4 - Tekstslide

Terugkoppeling vorige les 
Samenstellingen --> Als twee (of meer) woorden samen één nieuw woord vormen, heet dat een samenstelling. --> laptop en tas --> laptoptas
Letterlijk taalgebruik --> Wat er staat, is wat je bedoelt.
Figuurlijk taalgebruik --> Er staat iets anders dan wat je bedoelt. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat betekent deze uitdrukking?
Mijn oom vertelt wat ik allemaal moet doen, maar ik kan het niet onthouden, het gaat het ene oor in en het andere oor weer uit.
het gaat het ene oor in en het andere oor weer uit =
A
slapen
B
dat vind ik zeker niet goed
C
ik hoor het wel, maar ik onthoud het niet
D
weet ik niet wat ik moet zeggen

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?
Na die opmerking stond ik met mijn mond vol tanden.
met je mond vol tanden staan =

A
slapen
B
dat vind ik zeker niet goed
C
ik hoor het wel, maar ik onthoud het niet
D
weet ik niet wat ik moet zeggen

Slide 7 - Quizvraag

Theorie over taal - blok 3 
  • Voorvoegsels en achtervoegsels
  • verwijswoorden 

Slide 8 - Tekstslide

Voorvoegsels en achtervoegsels 
Sommige moeilijke woorden hebben een voorvoegsel of een achtervoegsel.
Dat voor- of achtervoegsel kun je gebruiken om de betekenis te bedenken.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Ik kan de bof niet krijgen, want ik heb een injectie gekregen met antistoffen.
antistoffen =
A
eentonig
B
opnieuw gebruiken
C
niet betaald
D
tegenstoffen

Slide 11 - Quizvraag

Het hergebruik van plastic is beter voor het milieu.
hergebruiken =
A
eentonig
B
opnieuw gebruiken
C
niet betaald
D
tegenstoffen

Slide 12 - Quizvraag

Verwijswoorden 
Woorden als hier, deze, ze en hun zijn verwijswoorden. Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst is genoemd. Dit kan zijn:




Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een verwijswoord?
A
Een woord dat een schuldige aanwijst
B
Een opsomming
C
Een woord dat verwijst naar een ander woord
D
Een woord dat gebruikt wordt om de tekst beter leesbaar te maken

Slide 15 - Quizvraag

Hij, die, deze, zijn zijn verwijswoorden voor een
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 16 - Quizvraag

De jongen heeft zijn fiets laten staan. Nu is deze gestolen.
Verwijswoord?
A
de jongen
B
fiets
C
nu
D
deze

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag! 
Je gaat de opdrachten 'over taal' blok 3 maken. 

Slide 18 - Tekstslide