Over taal - blok 2

Over taal - blok 2
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Over taal - blok 2

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij vandaag doen?
  • Regels en afspraken 
  • Leerdoelen van deze les
  • Terugkoppeling vorige les 
  • Theorie bespreken --> over taal --> blok 2
  • Zelfstandig aan de slag  

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken en regels 
  • Je bent op tijd in de klas!
  •  Telefoon thuis of in de kluis!
  • Opgeladen Chromebook
  • 1e keer waarschuwing
  • 2e keer strafwerk
  • 3e keer nablijven
  • Kauwgom/snoep in de prullenbak --> nu nog kans om het weg te gooien
  • Als ik aan het woord ben, zijn jullie stil --> ook als jullie klasgenoten iets vragen, geen opmerkingen

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 
Na deze les: 
  • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
  • begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
  • ken je de betekenis van belangrijke voor- en achtervoegsels.




Slide 4 - Tekstslide

Terugkoppeling 

Slide 5 - Tekstslide

Klik het juiste antwoord aan.
Schooltaalwoorden zijn....
A
woorden die je in een woordenboek kunt opzoeken.
B
woorden die een docent soms op school gebruikt.
C
woorden die je vaak op school gebruikt.
D
woorden die je niet nodig hebt bij het lezen van een tekst.

Slide 6 - Quizvraag

Als je het internet raadpleegt, zoek je..... over iets op.
A
advies
B
mening
C
informatie
D
aanbeveling

Slide 7 - Quizvraag

Zet de woorden op alfabetische volgorde.
A
aanraden- noteren- bepalen- raadplegen
B
aanraden-bepalen - noteren- raadplegen
C
bepalen - aanraden- raadplegen- noteren
D
raadplegen-noteren-bepalen- aanraden

Slide 8 - Quizvraag

Theorie blok 2 
  • Woorden in een thema 
  • Stappenplan moeilijke woorden 
  • voorvoegsels en achtervoegsels

Slide 9 - Tekstslide

Woorden in een thema 
Als je een tekst leest over een bepaald onderwerp, staan daar vaak moeilijke woorden in. 
De betekenis van elk moeilijk woord kun je op de volgende manieren bedenken:
  •  Je vervangt het moeilijke woord door een makkelijk woord dat hetzelfde betekent --> een synoniem --> smerig --> vies 
  •  Je kunt ook een omschrijving bedenken, die in dat thema past. 

Slide 10 - Tekstslide

Na een lang verhoor wilde de misdadiger eindelijk bekennen dat hij de bank had beroofd.
bekennen =
A
duidelijk worden
B
opschrijven
C
geld geven
D
toegeven

Slide 11 - Quizvraag

Als ik de lotto win, wil ik veel geld doneren; het is fijn om geld te geven aan goede doelen.
doneren=
A
duidelijk worden
B
opschrijven
C
geld geven
D
toegeven

Slide 12 - Quizvraag

Voorvoegsels en achtervoegsels
Sommige moeilijke woorden hebben een voorvoegsel of een achtervoegsel
Dat voor- of achtervoegsel kun je gebruiken om de betekenis te bedenken.


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Ik kan de bof niet krijgen, want ik heb een injectie gekregen met antistoffen.
antistoffen =
A
eentonig
B
opnieuw (gebruiken)
C
niet betaald
D
tegenstoffen

Slide 15 - Quizvraag

Het hergebruik van plastic is beter voor het milieu.
hergebruiken =
A
eentonig
B
opnieuw (gebruiken)
C
niet betaald
D
tegenstoffen

Slide 16 - Quizvraag

Het werk is onbetaald: het is op vrijwillige basis.
onbetaald
A
eentonig
B
opnieuw (gebruiken)
C
niet betaald
D
tegenstoffen

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag! 
  • Je maakt de opdrachten van 'over taal' blok 2. 
  • Als je klaar bent, krijg je van de docent een werkboek. 

Slide 18 - Tekstslide