Capitulo 5 - les 9 toets Havo/Vwo 2

Bienvenidos a la clase de español
Hoy es miércoles, 20 de noviembre
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Bienvenidos a la clase de español
Hoy es miércoles, 20 de noviembre

Slide 1 - Tekstslide

La regla:
Respect:
Als iemand praat is de rest stil
Ik steek me vinger op als ik iets wil zeggen
We gaan niet naar de wc tijdens de les
Geen jas en geen mobiele telefoon in de les

Slide 2 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?

  • Toets
  • woordjes capítulo 6

Slide 3 - Tekstslide

¿Cuál es la meta de hoy? 

Aan het eind van de les:
  • heb ik de toets van capítulo 5 gemaakt
  • weet ik waarover gaat capítulo 6

Slide 4 - Tekstslide

13 de febrero
Wat? Maak je toets
Hoe? Individueel in stilte
Hulp: geen hulpmiddel
Tijd: 70 minuten
Uitkomst: Ik ben klaar met Capítulo 5
Klaar? Steek je vinger op! Je mag je Chromebook gebruiken na het inleveren van je toets.

Slide 5 - Tekstslide

¿Cuál era la meta de hoy? 

Aan het eind van de les:
  • Weet ik wat ik voor de toets moet gaan leren
  • Heb ik vragen gesteld over de leerstof 

Slide 6 - Tekstslide

Los deberes:


Vocabulario:
Leer de woordjes van bron A en B van je werkboek blz. 123



Slide 7 - Tekstslide

Pronombres posesivos
1. En (mijn) ____________ casa hay muchos cuartos.
2. El cuarto de mi hermano es el más grande. (Zijn) ___________ cuarto es muy moderno.
3. Mis padres tienen tres coches. (Hun) __________________ coches son muy rápidos.
4. Ella es (onze/ons) _______________ profesora.
5. Esos son (jullie) _________________ libros.

Slide 8 - Tekstslide

Pronombres posesivos
1. En mi casa hay muchos cuartos.
2. El cuarto de mi hermano es el más grande. Su cuarto es muy moderno.
3. Mis padres tienen tres coches. Sus coches son muy rápidos.
4. Ella es nuestra profesora.
5. Esos son vuestros libros.

Slide 9 - Tekstslide

Los números del 1 al 1000
1. Trescientos veintinueve =___________________
2. Ochocientos tres =___________________
3. Quinientos treinta y dos= ___________________
4. Novecientos trece= ___________________
5. Mil = ___________________
6. Ciento cinco = ___________________

Slide 10 - Tekstslide

Los números del 1 al 1000
1. Trescientos veintinueve = 329
2. Ochocientos tres = 803 
3. Quinientos treinta y dos= 532
4. Novecientos trece= 913
5. Mil = 1000
6. Ciento cinco = 105

Slide 11 - Tekstslide

Los precios
1. dos euros noventa = ________________
2. treinta y cinco euros con noventa y cinco= ________________
3. quince euros con cincuenta = ________________
4. Novecientos cinco euros = ________________
5. setenta y cinco euros = ________________
6. Ciento veintitrés euros = ________________

Slide 12 - Tekstslide

Los precios
1. dos euros noventa = € 2,90
2. treinta y cinco euros con noventa y cinco= € 35,95
3. quince euros con cincuenta = € 15,50
4. Novecientos cinco euros = € 905
5. setenta y cinco euros = € 75
6. Ciento veintitrés euros = € 123

Slide 13 - Tekstslide

Toekomende tijd =
.
             yo voy
vas
(enkelvoud)                 él/ ella/ usted va
_____________________________________
(... y yo)                    nosotros/-as vamos
 (... y tú)                          vosotros/-as vais
(meervoud)    ellos/ ellas/ ustedes van

hacer
comer
beber
comprar
ir de compras
dar un paseo
buscar
descansar
a
a
a
_
a
a
a
Het werkwoord ir   +  a   +    hele ww

Slide 14 - Tekstslide

Las doce uvas
Amor = liefde
Amistad = vriendschap
Dinero = geld
Viajes = reizen
Novio/a = vriendje/vriendinnetje
Buenas notas = goede cijfers
Una mascota = een huisdier

doen
eten
drinken
kopen
winkelen
wandelen
zoeken
uitrusten
Verbos en español
hacer
comer
beber
comprar
ir de compras
dar un paseo
buscar
descansar

Slide 15 - Tekstslide

Toekomende tijd
1. Wij gaan winkelen in Rotterdam.
Vamos a ir de compras en Rotterdam
2. Wat gaat je vader vanmiddag doen?
Qué va a hacer tu padre esta tarde?
3. Ik ga schoenen kopen met mijn broer.
Voy a comprar zapatos con mi hermano.
4. Mijn vriendinnen gaan iets drinken in de stad.
Mis amigas van a beber algo en la ciudad.
5. Mijn zussen en ik gaan wandelen in het park
Mis hermanas y yo vamos a dar un paseo en el parque
6. Ga jij ook iets kopen?

Slide 16 - Tekstslide

Toekomende tijd
1. (Nosotros) Vamos a ir de compras en Rotterdam.
2. ¿Qué va a hacer tu padre esta tarde?
3. (Yo) Voy a comprar zapatos con mi hermano.
4. Mis amigas van a tomar/beber algo en la ciudad.
5. Mis hermanas y yo vamos a dar un paseo en el parque.
6. (Tú) ¿Vas a comprar algo también?

Slide 17 - Tekstslide

1. Wat gaat je zus kopen?
Qué va a comprar tu hermana?
2. Jij gaat schoenen kopen in de stad.
Vas a comprar zapatos en la ciudad
3. Mijn opa's gaan een pizza eten.
Mis abuelos van a comer  una pizza.
4. Mijn  vriend en ik gaan wandelen in het park.
Mi amigo y yo vamos a dar un paseo en el parque.

Slide 18 - Tekstslide

1. Wat gaat je zus kopen?
Qué va a comprar tu hermana?
2. Jij gaat schoenen kopen in de stad.
vas a comprar zapatos en la ciudad.
3. Mijn opa's gaan een pizza eten.
Mis abuelos van a comer una pizza.
4. Mijn  vriend en ik gaan een wandeling in het park doen.
Mi amigo y yo vamos a dar un paseo en el parque

Slide 19 - Tekstslide

1. Mijn vader gaat een boek voor mijn moeder kopen.
Mi padre va a comprar un libro para mi madre.
2. De juffrouw gaat laarzen in de stad kopen.
La profesora va a comprar botas en la ciudad.
3. Mijn vriendin gaat winkelen in Amsterdam.
Mi amiga va a ir de compras en Amsterdam.
4. Wat gaat je zus drinken?
Qué va a beber/tomar tu hermana?
5. Ga je ook iets kopen?
Vas a comprar algo también?
6. Mijn opa's gaan een huis zoeken in het park.
Mis abuelos van a buscar una casa en el parque

Slide 20 - Tekstslide

1. Mijn vader gaat een boek voor mijn moeder kopen.

2. De juffrouw gaat laarzen in de stad kopen.

3. Mijn vriendin gaat winkelen in Amsterdam.

4. Wat gaat je zus drinken?

5. Ga je ook iets kopen?

6. Mijn opa's gaan een huis zoeken in het park.


Slide 21 - Tekstslide

Frase clave en vocabulario
In duo's
Gesprek voeren met de Frases clave op tekstboek blz. 45, bron E en blz. 48, bron K 

Leerling A vraagt en leerling B beantwoordt.
Rollen wisselen: leerling B vraagt en leerling A beantwoordt.


Slide 22 - Tekstslide

Las doce uvas
Amor = liefde
Amistad = vriendschap
Dinero = geld
Viajes = reizen
Novio/a = vriendje/vriendinnetje
Buenas notas = goede cijfers
Una mascota = een huisdier

Blooket

Slide 23 - Tekstslide

Kies het juiste onbepaald lidwoord.
2. Compré __________ manzanas en el supermercado.
A
un
B
una
C
unos
D
unas

Slide 24 - Quizvraag

Kies het juiste onbepaald lidwoord.
3. Necesito __________ bolígrafo para tomar apuntes.
A
un
B
una
C
unos
D
unas

Slide 25 - Quizvraag

Kies het juiste onbepaald lidwoord.
4. Quiero comprar __________ zapatos nuevos.
A
un
B
una
C
unos
D
unas

Slide 26 - Quizvraag

Quizlet
https://ap.lc/wzBbJ

Slide 27 - Tekstslide