Schrijf de volgende zinnen op en benoem de woorden.
Welke chocoladereep heb jij aan je beste vriend en vriendin gegeven?
Dat meisje dat bij jou in de klas zit, woont bij mij om de hoek.
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Voegwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord