Voorbeeld 1: cuando + indicativo + pasadoCuando estuve la semana pasada en España, visité a mi amiga.
(Toen ik vorige week in Spanje was, bezocht ik mijn vriendin.)
Voorbeeld 2: cuando + indicativo + presente
Cuando estoy en Barcelona la semana que viene, visito a mi tía.
(Als ik volgende week in Barcelona ben, bezoek ik mijn tante.)
Let op: optie 2 gebruik je wanneer er zekerheid is in de nabije toekomst!
(het ticket is geboekt en je tante weet dat je langskomt)