Wat voor soort werkwoord is slapen? Mijn moeder ligt vaak te slapen na 22.00 uur.
A
hww
B
kww
C
zww
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het gezegde? Hij lijkt wel een luie kerel.
A
lijkt
B
lijkt wel een luie kerel
C
lijkt een luie kerel
D
lijkt wel
Slide 3 - Quizvraag
Wat voor werkwoord is schijnt? Het schijnt een leuk meisje te zijn.
A
hww
B
zww
C
kww
Slide 4 - Quizvraag
Welk gezegde?
Ik word ongeduldig.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde
Slide 5 - Quizvraag
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde en wat is het gezegde? Mijn buurvrouw wordt morgen 43 jaar.
A
wg: wordt
B
ng: wordt 43 jaar
C
wg: wordt 43 jaar
D
ng: wordt morgen 43 jaar
Slide 6 - Quizvraag
Wat voor gezegde? Jij zou je laptop moeten laten repareren.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het gezegde? Joost heeft een mooi cijfer verdiend.
A
heeft
B
heeft verdiend
C
heeft een mooi cijfer verdiend
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het gezegde? De zwangere kat is bijna moeder.
A
is
B
is bijna moeder
C
is moeder
D
de zwangere kat is
Slide 9 - Quizvraag
3 soorten werkwoorden
zelfstandig werkwoord (zww): is het ww in de zin met een wwg als er maar 1 ww in de zin staat. Schuift naar achteren in de zin als er meerdere werkwoorden zijn.
hulpwerkwoord (hww): kan nooit alleen in de zin staan. Staat samen met een zww of kww in de zin. Is een vorm van het ww. zijn, hebben, worden (om volt.deelw. te maken) of zullen, willen, gaan, enz.
koppelwerkwoord (kww): is altijd een vorm van zijn, worden, lijken, schijnen, blijken, blijven. Komt alleen voor in een zin met een naamwoordelijk gezegde. Bij meerder ww. staat het achteraan in de zin.
Slide 10 - Tekstslide
maken
Grammatica woordsoorten hoofdstuk 3:
opdracht 3 en opdracht 5
Slide 11 - Tekstslide
Welk gezegde?
Ik word ongeduldig.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde
Slide 12 - Quizvraag
Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 13 - Quizvraag
Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 14 - Quizvraag
Mijn vriend wordt leraar.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 15 - Quizvraag
De leerling leest een boek.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 16 - Quizvraag
Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 17 - Quizvraag
Volgende week wordt carnaval gevierd.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde
Slide 18 - Quizvraag
De nieuwe leerling schijnt aardig te zijn. Wat is het NG?
A
schijnt
B
schijnt aardig te zijn
C
schijnt te zijn
D
schijnt aardig zijn
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het NG in deze zin: Vanaf morgen zal mijn broer de nieuwe verdediger van ons elftal zijn.
Slide 20 - Open vraag
Wat is het NG in de volgende zin: Tijdens deze lange wandeling lijkt de terugweg langer.