leestekens, meervoud zelfstandig naamwoorden, hoofdletters, hele werkwoord, onvoltooid deelwoord
Slide 1 - Quizvraag
Slide 2 - Tekstslide
Gisteren in de les moest je een vragenlijst invullen over jouw toetsvoorbereiding. Je kon kiezen hoe je van plan bent te gaan leren. Hoe ga jij je vandaag voorbereiden op de toets Nederlands?
Slide 3 - Open vraag
Ik heb de vragenlijst voorbereiding toets gisteren ingevuld en ingeleverd.
Ja , dat heb ik gedaan.
Nee, dat heb ik niet gedaan.
Slide 4 - Poll
Wat heb je volgende week op school in het lokaal tijdens het toetsmoment Nederlands nodig in de les?
A
Leesboek en iPad.
B
Leesboek en etui.
C
iPad en Talent leerwerkboek
D
Leesboek en rekenmachine.
Slide 5 - Quizvraag
Grammatica
Zinsdelen (gezegde)
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Woordsoorten (werkwoorden)
Zelfstandig werkwoord
Koppelwerkwoord
Hulpwerkwoord
Slide 6 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets
Katja schijnt met de zaklamp
Naamwoordelijke gezegde
Iemand is iets of wordt iets
Oscar schijnt heel betrouwbaar te zijn.
Slide 7 - Tekstslide
Eva kreeg een neptas van 'Gucci'.
A
kreeg is het werkwoordelijk gezegde
B
kreeg is het naamwoordelijk gezegde
Slide 8 - Quizvraag
Eva had een échte Gucci-tas willen hebben.
A
had willen hebben is het werkwoordelijk gezegde
B
had willen hebben is het naamwoordelijk gezegde
Slide 9 - Quizvraag
Jan is een goede medewerker.
A
werkwoordelijk gezegde, want iemand doet iets.
B
naamwoordelijk gezegde, want iemand is iets.
Slide 10 - Quizvraag
Hij zou elke dag wel willen fietsen.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
B
Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde.
Slide 11 - Quizvraag
Hij schijnt jarig te zijn.
A
werkwoordelijk gezegde, want iemand doet iets.
B
naamwoordelijk gezegde, want iemand is iets.
Slide 12 - Quizvraag
Grammatica
Zinsdelen (gezegde)
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Woordsoorten (werkwoorden)
Zelfstandig werkwoord
Koppelwerkwoord
Hulpwerkwoord
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Werkwoorden
Het belangrijkste werkwoord van een zin is het koppelwerkwoord (kww) bij een naamwoordelijk gezegde (ng).
Het belangrijkste werkwoord van een zin is het zelfstandig werkwoord (zww) bij een werkwoordelijk gezegde (wg).
Hulpwerkwoorden (hww) worden gebruikt in een naamwoordelijk gezegde en werkwoordelijk gezegde. Maar alleen als er twee of meer werkwoorden in de zin staan! Het zijn alle werkwoorden die overblijven nadat je het koppelwerkwoord (kww) of zelfstandig (zww) hebt gevonden.
Slide 15 - Tekstslide
Dus eigenlijk...
Naamwoordelijk gezegde koppelwerkwoord
hulpwerkwoord
Werkwoordelijk gezegde zelfstandig werkwoord
Slide 16 - Tekstslide
Werkwoorden
Het hulpmiddel om het belangrijkste werkwoord van een zin te vinden (wg met zww en ng met kww) is de verdwijnproef.
Voorbeeld werkwoordelijk gezegde:
Anna zal wel hebbenzittenbalen daar. zal (= hulpwerkwoord)
Anna heeft wel zittenbalen daar. heeft (= hulpwerkwoord)
Anna zit wel (te) balen daar. zit (= hulpwerkwoord)
Anna baalt wel daar. (balen) zelfstandig werkwoord
Slide 17 - Tekstslide
Werkwoorden
Het hulpmiddel om het belangrijkste werkwoord van een zin te vinden (wg zww en ng kww) is de verdwijnproef.
Voorbeeld naamwoordelijk gezegde:
De kolibrie blijkt het snelste dier op aarde te zijn. blijkt hulpwerkwoord
De kolibrie is het snelste dier op aarde. (zijn) koppelwerkwoord
Slide 18 - Tekstslide
Hulpwerkwoorden bij een werkwoordelijk gezegde. Zin: Hij wil maar niet luisteren.
A
'wil' is het hulpwerkwoord
B
'luisteren' is het hulpwerkwoord
C
'wil' en 'luisteren' zijn de hulpwerkwoorden
Slide 19 - Quizvraag
Hulpwerkwoorden bij een werkwoordelijk gezegde. Zin: Moet je hem zien staan kijken.
A
'moet' is het hulpwerkwoord
B
'moet' en 'zien' zijn de hulpwerkwoorden
C
'moet', 'zien' en 'staan' zijn de hulpwerkwoorden
D
'moet', 'zien', 'staan' en 'kijken' zijn de hulpwerkwoorden
Slide 20 - Quizvraag
Hulpwerkwoorden bij een werkwoordelijk gezegde.
Zin: Diana doet nooit buikoefeningen.
A
'doet' is het hulpwerkwoord.
B
'doet' is een koppelwerkwoord, want er is maar één werkwoord.
C
'doet' is een zelfstandig werkwoord, want er is maar één werkwoord.
Slide 21 - Quizvraag
Hulpwerkwoorden bij een naamwoordelijk gezegde. Zin: Dat kan haast niet waar zijn.
A
'kan' is het hulpwerkwoord.
B
'kan' en 'zijn' zijn de hulpwerkwoorden
Slide 22 - Quizvraag
Hulpwerkwoorden bij een naamwoordelijk gezegde. Zin: Het schijnt niet zo te mogen zijn.
A
'schijnt' is het hulpwerkwoord.
B
'schijnt' en 'mogen' zijn de hulpwerkwoorden
C
'schijnt', 'mogen' en 'zijn' zijn de hulpwerkwoorden
Slide 23 - Quizvraag
Hulpwerkwoorden bij een naamwoordelijk gezegde.
Zin: Mijn vader is politieagent.
A
'is' is het hulpwerkwoord.
B
'is' is een koppelwerkwoord, want er is maar één werkwoord.
C
'is' is een zelfstandig werkwoord, want er is maar één werkwoord.
Slide 24 - Quizvraag
Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Afkorting zww
Afkorting kww
De zin van tijd veranderen.
Verdeel de zin in zinsdelen. Alles wat voor de PV staat, is één zinsdeel.
Wie of wat doet er iets?
Alle werkwoorden uit de zin inclusief persoonsvorm
Werkwoorden + naamwoordelijk deel.
zelfstandig werkwoord
koppelwerkwoord
Wie of wat + wg + o
Slide 25 - Sleepvraag
Werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets
Katja schijnt met de zaklamp.
De samenleving vergrijst.
Jeffrey wil medicijnen gaan studeren.
Dat heb je goed gezegd.
Slide 26 - Tekstslide
Naamwoordelijke gezegde
Iemand is iets of wordt iets
Oscar schijnt heel betrouwbaar te zijn.
Rosa is hoogbegaafd.
Hun relatie lijkt voorbij.
Ricks smoesje bleek waar te zijn.
Slide 27 - Tekstslide
Naamwoordelijke gezegde
Zinsdelen
Persoonsvorm
Zinsdeelstrepen
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
woordsoorten
hulpwerkwoord
zelfstandigwerkwoord
Zinsdelen
Persoonsvorm
Zinsdeelstrepen
Naamwoordelijk gezegde
Onderwerp
GEEN Lijdend voorwerp!
woordsoorten
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Naamwoordelijke gezegde
Iemand is iets of wordt iets
Helaas er komt nog wel iets bij... Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft moet je ook een naamwoordelijk deel opschrijven.
Slide 30 - Tekstslide
Naamwoordelijke gezegde
Een naamwoordelijk gezegde heeft een werkwoordelijk deel, het koppelwerkwoord.
Maar ook een naamwoordelijk deel, een woord dat geen werkwoord is.
Slide 31 - Tekstslide
Naamwoordelijke gezegde
Voorbeeld 1
De meester is gek.
is = koppelwerkwoord
Wat is de meester?
gek = naamwoordelijk deel
is gek = naamwoordelijk gezegde
Slide 32 - Tekstslide
Naamwoordelijke gezegde
Voorbeeld 2
Jan is een goede medewerker.
is = koppelwerkwoord
Wat is Jan?
een goede medewerker = naamwoordelijk deel
is een goede medewerker = naamwoordelijk gezegde
Slide 33 - Tekstslide
Naamwoordelijke gezegde
Voorbeeld 3
Hij schijnt gitarist te zijn geweest.
geweest = koppelwerkwoord
schijnt zijn = hulpwerkwoord
schijnt te zijn geweest = werkwoordelijk deel
Wat is hij geweest?
gitarist = naamwoordelijk deel
schijnt gitarist te zijn geweest = naamwoordelijk gezegde
Slide 34 - Tekstslide
Naamwoordelijke gezegde
Voorbeeld 2
Hij schijnt jarig te zijn.
schijnt = hulpwerkwoord
zijn = koppelwerkwoord
schijnt te zijn = werkwoordelijk deel
Wat schijnt hij te zijn?
naamwoordelijk deel = jarig
schijnt jarig te zijn = naamwoordelijk gezegde
Slide 35 - Tekstslide
Koppelwerkwoord
Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een koppelwerkwoord:
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
Hulpwerkwoord
Als er méér werkwoorden in de zin staan naast het koppelwerkwoord, zijn de overige werkwoorden allemaal hulpwerkwoorden.
Als er meer dan één werkwoord in de zin staat, is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord.
Zelfstandig werkwoord
In een zin met een werkwoordelijk gezegde staat altijd een zelfstandig werkwoord.
Slide 36 - Tekstslide
Over de resultaten van de ploeg was de coach niet tevreden. Pv + ow + wg /ng?
Slide 37 - Open vraag
Slide 38 - Tekstslide
Hoe vaak worden daders op heterdaad betrapt door de politie? Pv + ow + wg/ng?
Slide 39 - Open vraag
Slide 40 - Tekstslide
Op de volgende dia's staan nog een aantal voorbeeldzinnen die uitgelegd worden.
Er staan zinnen met een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde.
Slide 41 - Tekstslide
Slide 42 - Tekstslide
Slide 43 - Tekstslide
Slide 44 - Tekstslide
Slide 45 - Tekstslide
Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Afkorting zww
Afkorting kww
De zin van tijd veranderen.
Verdeel de zin in zinsdelen. Alles wat voor de PV staat, is één zinsdeel.
Wie of wat doet er iets?
Alle werkwoorden uit de zin inclusief persoonsvorm