5.2 chromosomen

Erfelijkheid 5.2
5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.8, 5.9 & Boekje
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Erfelijkheid 5.2
5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.8, 5.9 & Boekje

Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen
herhaling 5.1
5.2 
- gen/allel
- homolooge chromosomen
- geslachtscellen/gameten
- diploïd/haploïd
- genexpressie

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling 5.1

Slide 3 - Tekstslide

Volgorde van ATCG = DNA sequentie

Slide 4 - Tekstslide

DNA
DNA bevat de informatie voor
erfelijke eigenschappen = genen
De bouwsteentjes van DNA vormen
een code.
De volgorde noem je een
DNA-sequentie
een DNA-sequentie vormt een gen



Slide 5 - Tekstslide

Zet in de juiste volgorde
van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 6 - Quizvraag

DNA bestaat uit chromosomen
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Een DNA-sequentie is een gen.

A
Dat is een erfelijke eigenschap
B
Dat bepaald de gehele fenotype

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen het genotype en het fenotype?

Slide 9 - Open vraag

5.2 Chromosomen

Slide 10 - Tekstslide

chromosomen
chromosomen komen in lichaamscellen in paren voor!
karyogram

Slide 11 - Tekstslide

Chromosomenparen
De chromosomen van één cel van een vrouw 
46 chromosomen die paren vormen 


44 autosomen
2 geslachtschromosen
XX = vrouw
XY = man

Slide 12 - Tekstslide

2 geslachtschromosomen
alle anderen = autosomen
Chromosomenparen
23 chromosomenparen man


Slide 13 - Tekstslide

autosomen - geslachtschromosomen
mens:
23 paren
daarvan 
1 paar geslachtschromosomen
= XX of XY
22 paar autosomen  
(= alle andere chromosomen)

Slide 14 - Tekstslide

geslachtscellen = gameten = eicel en zaadcel:
per cel telkens 1 chromosoom van 2 paren getekend!

Slide 15 - Tekstslide

diploïd en haploïd (staat niet in het boek)
lichaamscellen: chromosomen 
in paren diploïd (2n)

geslachtcellen: een chromosoom 
per paar = haploïd (n)

Slide 16 - Tekstslide

diploïd en haploïd
haploïd: n = aantal verschillende chromosomen
diploïd: 2n = 2x aantal verschillende chromosomen

mens: 46 chromosomen/23 paren (2n) 
heremietkreeft 254 chromosomen/127 paren 

gamenten/geslachtscellen: de helft (n)

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

opdrachten maken:
• opdr. 1 tm 5 
en 6 of 7, 8

Slide 19 - Tekstslide

Een bevruchte eicel van een mens bevat 23 chromosomen
A
Nee
B
Ja

Slide 20 - Quizvraag

Elke cel bevat geslachtschromosomen
A
Nee
B
Ja

Slide 21 - Quizvraag

gameten bevatten alleen geslachtschromosomen
A
Nee
B
Ja

Slide 22 - Quizvraag

Mitose 

Slide 23 - Tekstslide

MEIOSE=reductiedeling

Slide 24 - Tekstslide

Welke genen kom je tegen in een levercel?
A
Alleen genen die te maken hebben met de lever
B
Alle genen die een mens heeft
C
Helft van de genen
D
Kwart van de genen

Slide 25 - Quizvraag

Bevat ieder chromosoom 1 of meerdere genen?
A
1 gen
B
meerdere genen
C
dat is per chromosoom verschillend
D
dat is niet te zeggen

Slide 26 - Quizvraag

Gen
Celkern
DNA
Chromosomen
Allelen

Slide 27 - Sleepvraag