In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Doelen
1) Aan het einde van deze les kan ik alle modale werkwoorden (mogen, moeten, kunnen, willen en zullen) vervoegen met ik/jij/u/hij/zij/het/wij/jullie/ze.
2) Aan het einde van deze les kan ik samen met een klasgenoot oefen met het stellen van vragen.
Slide 2 - Tekstslide
Modale werkwoorden
Kunnen: Kan ik pinnen?
Mogen: Mag ik pinnen?
Moeten: Moet ik pinnen?
Willen: Wil je pinnen?
Zullen: Zal ik pinnen?
De betekenis verandert door het werkwoord dat je kiest!
Slide 3 - Tekstslide
Kunnen
Kan ik hier pinnen?
Kun je zwemmen? Nee, ik kan niet zwemmen
Kunnen jullie fietsen? Ja, wij kunnen fietsen
Kunnen = zegt iets over wat mogelijk is of over
waar je wel of niet goed in bent.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Mogen
Ja, je mag hier roken
Nee, je mag hier niet roken
Mogen:
Is iets toegestaan?
Het is verboden, het mag niet, het is niet toegestaan!
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Willen
Ik wil graag goed Nederlands spreken
Ik wil de telefoon nu hebben!
Willen = Ik wil graag
Ik wil (niet): Eis
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Moeten
Als het verkeerslicht rood is, moet je stoppen
Als je ziek bent, moet je sinasappels eten
Moeten =
Bij een verplichting
Iets wat nodig is
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Zullen
Zal ik wat drinken halen?
Ik zal vanavond koken
Het zal wel druk zijn in de bus
Zullen = to will
een voorstel
een belofte
kijken naar de toekomst
Slide 12 - Tekstslide
als belofte: Spreken we af dat jij het cadeau voor Maria koopt? Okee, dat zal ik doen.
als voorstel: Zal ik die zware tas voor je dragen? Zullen we zaterdag naar de bioscoop gaan?
blik op de toekomst: In 2030 zullen alle auto's in Europa hybride of elektrisch rijden.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Slide 18 - Tekstslide
we samen ons huiswerk maken?
jullie gezellig met mij samen eten?
we vandaag niet naar school?
we de tekst morgen ook inleveren? of moet het vandaag?
we vandaag vroeg op school zijn?
hoeven
kunnen
zullen
moeten
willen
Slide 19 - Sleepvraag
Schrijf hieronder alle vormen van willen: ik, jij, hij, u, wij, jullie, zij
Slide 20 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord Kunnen: ik, jij, hij, u, wij, jullie, zij
Slide 21 - Open vraag
Vervoeg het werkwoord zullen ik, jij, hij, u, wij, jullie, zij
Slide 22 - Open vraag
Wat .... jij iedere zondag doen?
A
moet
B
hoef
C
hoeft
D
wilt
Slide 23 - Quizvraag
Ik .......... (belofte) de kerstboom versieren
A
moet
B
kan
C
zal
D
wil
Slide 24 - Quizvraag
....... je hier roken (toestaan)
A
kun
B
kan
C
mag
D
moet
Slide 25 - Quizvraag
hij ......... (wens) graag een nieuwe fiets voor zijn verjaardag
A
hoeft
B
moet
C
mag
D
wil
Slide 26 - Quizvraag
Ik kan niet bij je op bezoek ........
A
kom
B
komt
C
gekomen
D
komen
Slide 27 - Quizvraag
hij zal met Pasen de eieren ........
A
verstopt
B
verstoppen
C
verstop
D
geverstopt
Slide 28 - Quizvraag
Ik ...... haar een kaart sturen, of ik .... bij haar op bezoek .....
A
kan, kan, gaat
B
kan, kan, gaan
C
moet, moet, gaat
D
moet, moet gegaan
Slide 29 - Quizvraag
...... wij vandaag naar school? nee, het is vakantie, wij ...... niet te gaan.
A
kunnen, moeten
B
moeten, hoeven
C
moeten, kunnen
D
hoeven, hoeven
Slide 30 - Quizvraag
Vragen en antwoorden
Een iemand stelt een vraag met het rad. De ander geeft antwoord. We gaan het één keer samen proberen.