Formuleren H3 - Verbanden tussen (delen van) zinnen

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Doelen van deze les:
Aan het einde van de les:
  • kun je signaalwoorden gebruiken om verbanden tussen (delen van) zinnen aan te geven.

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Terugblik les gisteren
  • Huiswerk 
  • Wat weet je al over signaalwoorden?
  • Uitleg Formuleren H3
  • Zelf aan de slag!



Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog.........
  • van woordgeslacht?
  • van verwijswoorden?



Slide 4 - Tekstslide

Wat is het woordgeslacht en waarvoor heb je het woordgeslacht nodig?

Slide 5 - Open vraag

Huiswerk H2 formuleren nakijken

Opdracht 1 t/m 4 blz. 62/63
Klaar? Lees de theorie op blz 93 (formuleren, verbanden) nog een keer


timer
7:00

Slide 6 - Tekstslide

 H3 Formuleren 
Zinnen in een tekst zijn met elkaar verbonden. Een tekst wordt duidelijker als de schrijver/spreker dat verband duidelijk aangeeft. 

Je kunt verbanden leggen door signaalwoorden te gebruiken.

Welke tekstverbanden en signaalwoorden ken je ?

Slide 7 - Tekstslide

 H4 Formuleren 
verband
signaalwoorden
opsomming
om te beginnen, ook, bovendien, en, daarnaast, vervolgens, verder, ten slotte
tegenstelling
maar, toch, echter, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant, daar staat tegenover
tijd (chronologie)
eerst, daarna, dan, toen, eens, vroeger, nu, ooit, later, voordat, nadat, uiteindelijk
oorzaak-gevolg
daardoor, doordat, als gevolg van

Slide 8 - Tekstslide

 H4 Formuleren 
verband
signaalwoorden
reden
daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers
toelichting (voorbeeld)
zo, bijvoorbeeld, neem nou, zoals
conclusie/
samenvatting 
kortom, dus, daarom, al met al, samengevat
voorwaarde
als (... dan), indien, tenzij, wanneer

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht
Pak pen en papier. Maak van onderstaande zinnen één zin door  verbindingswoorden te gebruiken. Probeer zo veel mogelijk verschillende verbindingswoorden te gebruiken (dus maak zoveel mogelijk zinnen).

A. Ik kleed me heel mooi aan.
B. Ik ga naar een feest.
timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

Check!
Op de volgende slides zie je steeds twee zinnen. Deze zinnen of delen van de zinnen hebben een bepaald verband. Vul in:
  • welk signaalwoord je herkent;
  • welk verband erbij hoort.

Slide 11 - Tekstslide

Tijdens de speurtocht regende het zo nu en dan. Daardoor werd ons papier nat.
Signaalwoord =
Verband =

Slide 12 - Open vraag

Er zijn veel leuke familiefeesten, zoals sinterklaas, bruiloften en verjaardagen.
Signaalwoord =
Verband =

Slide 13 - Open vraag

Nathalie is gek op oliebollen. Er zitten namelijk krenten en rozijnen in.
Signaalwoord =
Verband =

Slide 14 - Open vraag

Wat kies je?
Ik snap het! Ik wil graag zelf aan de slag.
Ik snap het nog niet zo goed. Ik wil graag opdrachten samen maken

Slide 15 - Poll

Aan de slag!
Maak H3 Formuleren (blz. 92, 93): startopdracht en opdr. 1 t/m 3
Hoe? in je schrift
ZS tot ik aangeef ZF (10 minuten)
Klaar? 
Opdracht 4.

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk
Donderdag 7 december:
Formuleren H3: startopdracht en 1 t/m 3 (boek)
Lezen theorie formuleren H4






Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video