In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Slide 1 - Tekstslide
Programma
Doornemen PTA
Herhaling taalverzorging (uitleg & samen oefenen)
Zelf opdrachten maken
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Leestekens en hoofdletters
Leestekens en hoofdletters zorgen ervoor dat een tekst beter te lezen is en leestekens voorkomen misverstanden.
Als je een leesteken vergeet, maak je een interpunctiefout.
Als je een hoofdletter vergeet (of verkeerd gebruikt, maak je een spelfout.
Slide 4 - Tekstslide
Leestekens en hoofdletters
Begin van een zinaltijd met een hoofdletter.
Een zin eindigt altijd met een punt, uitroepteken of vraagteken.
Slide 5 - Tekstslide
Leestekens en hoofdletters
Plak liever niet meer dan twee zinnen aan elkaar en gebruik daarbij een voegwoord (want, maar, omdat, nadat, terwijl etc.).
Het voegwoord kan aan het begin van de zin staan of midden in de zin.
Voor 'en' geen komma!!
Slide 6 - Tekstslide
Schrijf over. Zet leestekens en hoofdletters waar dat moet. als het pijn doet geef je maar een gil
Slide 7 - Open vraag
Schrijf over. Zet leestekens en hoofdletters waar dat moet. ik ga niet naar school want ik ben schoolziek
Slide 8 - Open vraag
Slide 9 - Tekstslide
Hoofdletters
aan het begin van een zin
bij namen (Michel, Utrecht, Kruidvat, Pasen, Frenkie de Jong)
bij woorden afgeleid van aardrijkskundige namen
(Amsterdamse, Noord-Hollandse)
Géén hoofdletter bij namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken
Slide 10 - Tekstslide
Punt, vraagteken, uitroepteken:
aan het einde van een zin.
-> Ik ben mijn pen vergeten.
-> Heb je een pen voor mij?
-> Pas op voor die pen!
Slide 11 - Tekstslide
Komma
tussen delen van een opsomming -> Ik heb cola, chips en Red Bull.
na een naam of uitroep aan het begin van een zin -> Yasmin, waar is je broer?
in een samengestelde zin (zinnen met meer dan één pv) - tussen twee persoonsvormen -> Als jij de hond uitlaat, zet ik thee. - voor een voegwoord, zoals maar, nadat, omdat, want -> De jongen is blij, want hij heeft een PS5 gekocht.
Slide 12 - Tekstslide
Komma
Let op:
gebruik nooit een komma voor het woord en.
Slide 13 - Tekstslide
Dubbele punt en aanhalingstekens
Bij een citaat -> Mees riep: 'Kijk uit voor die fietser!' -> 'We halen een hond uit het asiel', zei Imke. -> 'Spelen we vandaag uit of thuis?' vroeg hij aan de trainer.
Ook bij citeren van een zin gebruik je aanhalingstekens. -> 'Mees riep (...) die fietser'
Slide 14 - Tekstslide
Maanden en dagen schrijf je met hoofdletter.
A
Goed
B
Fout
Slide 15 - Quizvraag
Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven
Slide 16 - Quizvraag
Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
Terschelling
B
Rotterdam
C
Bosheidestraat
D
Noorden
Slide 17 - Quizvraag
Welk woord hoort met een hoofdletter?
A
januari
B
maandag
C
amsterdam
D
herfst
Slide 18 - Quizvraag
Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea
Slide 19 - Quizvraag
Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
Eiffeltoren
B
Maas
C
Waal
D
Lente
Slide 20 - Quizvraag
Schrijf je maanden in je e-mail (bv bij plaats, datum) met een hoofdletter?
A
Ja, altijd!
B
Nee, nooit!
Slide 21 - Quizvraag
Wanneer schrijf je hoofdletters?
A
Aan het begin van een zin.
B
Namen van mensen.
C
Namen van plaatsen.
D
Alle drie de antwoorden zijn juist.
Slide 22 - Quizvraag
Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
Duitse
B
Kerstbal
C
Zuid-Frankrijk
D
Kerstmis
Slide 23 - Quizvraag
Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
De Nachtwacht
B
Hoogspanningskabel
C
Tim
D
Udens College
Slide 24 - Quizvraag
Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
'Zullen we morgenavond om zeven uur afspreken? vroeg Layla.
B
'Zullen we morgenavond om zeven uur afspreken?' vroeg Layla.
Slide 25 - Quizvraag
Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters.
A
Mijn trainer zei jij mag meetrainen met de selectie.
B
Mijn trainer zei: 'Jij mag meetrainen met de selectie.'
C
Mijn trainer zei: 'jij mag meetrainen met de selectie.'
Slide 26 - Quizvraag
Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
De dj zei: 'zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'
B
de dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'
C
De dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht' .
D
De dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'