H1 Spelling (lesbezoek jan.'25)

Welkom 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom 

Slide 1 - Tekstslide

Deze les: 
  1. Wat weet jij al van leestekens?
  2. Vandaag gaan we aan de slag met - moeilijk woord, maar wel weer wat geleerd - interpunctie én spelling. 
  3. Aan het einde van de les weet je wanneer je een hoofdteken, komma, uitroepteken, aanhalingsteken, dubbele punt of punt moet plaatsen.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Leestekens en hoofdletters
Leestekens en hoofdletters zorgen ervoor dat een tekst beter te lezen is en leestekens voorkomen ook misverstanden tijdens het lezen.

Als je een leesteken vergeet, maak je een interpunctiefout.
Als je een hoofdletter vergeet (of verkeerd gebruikt), maak je een spelfout.

Slide 4 - Tekstslide

Leestekens en hoofdletters
Aan het begin van een zin gebruik je altijd een hoofdletter.

Een zin eindigt altijd met een punt, uitroepteken of vraagteken.


Slide 5 - Tekstslide

Leestekens en hoofdletters
Plak liever niet meer dan twee zinnen aan elkaar en gebruik daarbij een voegwoord. Dat kunnen zijn: want, maar, omdat, nadat, terwijl enz.

Het voegwoord kan aan het begin van de zin staan, of midden in de zin.
                                              Voor 'en' geen komma!!

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf over. Zet leestekens en hoofdletters waar dat moet.
als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 7 - Open vraag

Schrijf over. Zet leestekens en hoofdletters waar dat moet.
ik ga niet naar school want ik ben schoolziek

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdletters
  • aan het begin van een zin
  • bij namen (Michel, Utrecht, Kruidvat, Pasen, Frenkie de Jong)
  • bij woorden afgeleid van aardrijkskundige namen
       (Amsterdamse, Noord-Hollandse)

Géén hoofdletter bij namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken

Slide 10 - Tekstslide

Punt, vraagteken, uitroepteken: 
  • aan het einde van een zin.

-> Ik ben mijn pen vergeten.
-> Heb je een pen voor mij?
-> Pas op voor die pen!


Slide 11 - Tekstslide

Komma
  •  tussen delen van een opsomming
                                -> Ik heb cola, chips en Red Bull.
  • na een naam of uitroep aan het begin van een zin
                                -> Johan, waar is je broer?
  • in een samengestelde zin (zinnen met meer dan één pv)
      - tussen twee persoonsvormen
                                -> Als jij de hond uitlaat, zet ik thee.
     - voor een voegwoord, zoals maar, nadat, omdat, want
                                -> De jongen is blij, want hij heeft een PS5 gekregen.

Slide 12 - Tekstslide

Komma
Let op:
gebruik nooit een komma voor het woord en. 

Slide 13 - Tekstslide

Dubbele punt en aanhalingstekens
  • Bij een citaat
                      ->  Mees riep: 'Kijk uit voor die fietser!'
                      -> 'We halen een hond uit het asiel', zei Imke.
                      -> 'Spelen we vandaag uit of thuis?' vroeg hij aan de
                            trainer.
  • Ook bij citeren van een zin gebruik je aanhalingstekens.
                       ->  'Mees riep (...) die fietser'

Slide 14 - Tekstslide

Maanden en dagen schrijf je met hoofdletter.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
Terschelling
B
Rotterdam
C
Bosheidestraat
D
Noorden

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord hoort met een hoofdletter?
A
januari
B
maandag
C
amsterdam
D
herfst

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 19 - Quizvraag

Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
Eiffeltoren
B
Maas
C
Waal
D
Lente

Slide 20 - Quizvraag

Schrijf je maanden in je e-mail (bv bij plaats, datum) met een hoofdletter?
A
Ja, altijd!
B
Nee, nooit!

Slide 21 - Quizvraag

Wanneer schrijf je hoofdletters?
A
Aan het begin van een zin.
B
Namen van mensen.
C
Namen van plaatsen.
D
Alle drie de antwoorden zijn juist.

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
Duitse
B
Kerstbal
C
Zuid-Frankrijk
D
Kerstmis

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord hoort niet met een hoofdletter geschreven te worden?
A
De Nachtwacht
B
Hoogspanningskabel
C
Tim
D
Udens College

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
'Zullen we morgenavond om zeven uur afspreken? vroeg Layla.
B
'Zullen we morgenavond om zeven uur afspreken?' vroeg Layla.

Slide 25 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters.
A
Mijn trainer zei jij mag meetrainen met de selectie.
B
Mijn trainer zei: 'Jij mag meetrainen met de selectie.'
C
Mijn trainer zei: 'jij mag meetrainen met de selectie.'

Slide 26 - Quizvraag

Welke zin is correct geschreven, lettend op leestekens en hoofdletters?
A
De dj zei: 'zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'
B
de dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'
C
De dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht' .
D
De dj zei: 'Zo'n grote opkomst had ik niet verwacht.'

Slide 27 - Quizvraag

Even navragen:
Weet je nu wanneer je een hoofdteken, komma, uitroepteken, aanhalingsteken, dubbele punt of punt moet plaatsen?

Slide 28 - Tekstslide

Heb jij nog vragen?

Slide 29 - Tekstslide

Ik wel.
Wat vond je van de les?

Slide 30 - Tekstslide

Zelf aan de slag.
Pak je boek, of log in.
Ik kom bij je met de werkmap.
Werk ze.

Slide 31 - Tekstslide