1hv wk 8 ww vormen en tijden en voorbereiden PW Spelling

Welkom!
Doel - Na deze week:
... Weet je hoe je het voltooid en onvoltooid deelwoord moet spellen.
... Weet je hoe je de verschillende werkwoordsvormen en tijden kunt herkennen en moet spellen.









1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Doel - Na deze week:
... Weet je hoe je het voltooid en onvoltooid deelwoord moet spellen.
... Weet je hoe je de verschillende werkwoordsvormen en tijden kunt herkennen en moet spellen.









Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?

  • Uitleg paragraaf 10: Werkwoordsvormen- en tijden
  • Oefenen
  • Weten en kunnen proefwerk Spelling
  • Afronden

Slide 2 - Tekstslide

Par 10: voltooid en onvoltooid dw
Het voltooid deelwoord (vd) geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (= voltooid). Het voltooid deelwoord maakt meestal deel uit van het gezegde. Er staat dan altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden:
– Logan heeft een taart gebakken voor zijn vriendin.
– Afgelopen seizoen is Nova geselecteerd voor het eerste handbalteam.
– Voor de rommelmarkt werden gebruikte spullen verzameld.

Het onvoltooid deelwoord (od) geeft aan dat een handeling aan de gang is (= onvoltooid).
– Juichend kwam de winnaar over de finish.
– Het kleine meisje zat huilend op de stoep.

Slide 3 - Tekstslide

Par 10: voltooid en onvoltooid dw
Zo schrijf je het voltooid deelwoord:
Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt meestal op en.
– Vannacht heeft het eindelijk weer eens gevroren (vriezen).
– Bij de inbraak op school werden laptops gestolen (stelen).

Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op d of t. De juiste letter bepaal je net als bij de verleden tijd met ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p. Kijk naar de letter die in de infinitief voor de uitgang en staat:
– onderstrepen → pvvt: onderstreepte → Jet heeft de belangrijkste zinnen onderstreept.
– verdoven → pvvt: verdoofde → De tandarts heeft Malik verdoofd.

Slide 4 - Tekstslide

Par 10: voltooid en onvoltooid dw
Zo schrijf je het onvoltooid deelwoord:
Het onvoltooid deelwoord spel je als infinitief + d: lachen + d → lachend.

Slide 5 - Tekstslide

Par 11: Werkwoordsvormen- en tijden
Er zijn verschillende werkwoordsvormen:
  • infinitief (inf): fietsen;
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt): (ik) fiets, (jij/hij/zij) fietst, (wij/jullie/zij) fietsen;
  • persoonsvorm verleden tijd (pvvt): fietste, fietsten;
  • voltooid deelwoord (vd): gefietst;
  • onvoltooid deelwoord (od): fietsend.



Slide 6 - Tekstslide

Par 11: Werkwoordsvormen- en tijden
Er zijn ook verschillende werkwoordstijden:
  • onvoltooid tegenwoordige tijd (ott): Imke kijkt naar het journaal / Siem arriveert op tijd / Lina speelt in een band.
  • onvoltooid verleden tijd (ovt): Imke keek naar het journaal. / Siem arriveerde op tijd / Lina ?
  • voltooid tegenwoordige tijd (vtt): Imke heeft naar het journaal gekeken / Siem is op tijd gearriveerd / Lina ?
  • voltooid verleden tijd (vvt): Imke had naar het journaal gekeken /Siem was op tijd gearriveerd / Lina?
In de vt is de pv een vorm van het werkwoord hebben of zijn. Verderop in de zin staat dan vaak (maar niet altijd) een vd, maar niet altijd: ook zinnen met bijvoorbeeld heeft moeten nablijven, hadden willen komen en was gaan wandelen staan in de vt.

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen: Cursus 7 Spelling
Wat:       Par 10: Voltooid en onvoltooid deelwoord: opdr 2, 3, 4, 6 en 7
                 Par 11: Werkwoordsvormen en -tijden: opdr 2, 3 en 6
Hoe:        Zelfstandig
Nodig:    Laptop 
Tijd:         20 minuten
Geluid:   Zachtjes overleggen mag
Hulp:      Klasgenoot of docent
Klaar:     Begin met de mixopdrachten van par 6 of par 12
timer
10:00

Slide 8 - Tekstslide

Par 1: Hoofdletters en Leestekens
Hoofdletters en leestekens: maken een tekst beter leesbaar.
Hoofdletters:
- aan het begin van een zin: Vorig jaar won Thomas de voorleeswedstrijd.
- bij namen van bijv. mensen, merken, bedrijven of winkels: Elze Mulder, Fien van de Laan, Meral Kaya, Tom ’t Hart, Lin d’Hondt, West-Friesland, Bistro Croquant, Dorpsstraat, Adidas, Bakker Bart.
Let op: tussenvoegsels, zoals de, van of van de, schrijf je zonder hoofdletter als de voornaam of voorletter ervoor staat: F.J. van de Laan, Anwar el Hankouri, Rianne ten Hove-de Wit. Als de voornaam of voorletter ontbreekt, krijgt het eerste tussenvoegsel een hoofdletter: mevrouw Van de Laan, meneer El Hankouri, mevrouw Ten Hove-de Wit.
De verkorte vormen ’t en d’ worden altijd als kleine letter geschreven: meneer ’t Hart, mevrouw d’Hondt.
bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Limburgse, Grieks, Noord-Hollandse, Noordzee

Géén hoofdletter krijgen de namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken: maandag, augustus, lente, oosten. 
Ook geen hoofdletters bij namen van diersoorten.

Slide 9 - Tekstslide

Par 1: Hoofdletters en Leestekens
Leestekens:
Je eindigt een zin met een punt, een vraagteken of een uitroepteken:
- een punt komt na een gewone zin: Deejays treden vaak op onder een artiestennaam.
- een vraagteken zet je na een vraag: Wat is de artiestennaam van Martijn Garritsen?
- met een uitroepteken geef je een zin extra nadruk: Dat is niet te geloven!

Een komma gebruik je onder meer:
- tussen twee persoonsvormen: Als je Eva ziet, doe haar dan de groeten.
- voor voegwoorden als als, doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, want, zodat, zodra:
In de winter staat de oldtimer binnen, zodat hij niet gaat roesten.

Slide 10 - Tekstslide

Par 2: Bijvoeglijk naamwoorden
De meeste bijvoeglijke naamwoorden: 
Hebben een korte vorm en een lange vorm (met een e): lekker en lekkere; zwak en zwakke; hoog en hoge. 
Bijv: De wind is zwak. Er staat een zwakke wind.

Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord
- Zet een e achter het woord: – mooi → mooie; flink → flinke.
- Verdubbel de laatste letter en zet een e achter het woord: – smal → smalle; knap → knappe.
- Haal een a, e, o of u weg en zet een e achter het woord: groot → grote; puur → pure.
- Verander een f in een v of een s in een zen zet een e achter het woord: lief → lieve; wijs → wijze.
- Combineer de derde en vierde manier:gaaf → gave; zinloos → zinloze.
- Soms schrijf je een bn  met een trema (twee puntjes boven een klinker): officieel → officiële; commercieel → commerciël
e
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen van welk materiaal (welke stof) iets is gemaakt. Ze hebben maar één vorm en eindigen meestal op -en (een granieten vloer, een katoenen blouse), maar niet altijd (een plastic beker).

Slide 11 - Tekstslide

Par 3: Meervoud
Het meervoud van een zelfstandig naamwoord kan op verschillende manieren worden gespeld.

Let op: Soms hebben woorden geen meervoudsvorm!
(rijst, melk, groente, fruit)

Slide 12 - Tekstslide

meervoud op -en
Zet -en achter het enkelvoud:

stoel - stoelen
bank - banken
hond - honden

Slide 13 - Tekstslide

meervoud op -en
  •  verdubbel de laatste letter
zak - zakken
  •  laat een a, e, o, of u weg
    aap - apen, uur - uren 
  • verander een f in een v
    brief - brieven 
  • verander een s in een z
    saus - sauzen 

 

Slide 14 - Tekstslide

woorden op ee
Als het enkelvoud eindigt op ee, zet je 
ën achter het enkelvoud:

idee - ideeën
slee - sleeën


Slide 15 - Tekstslide

woorden op ie
Valt de klemtoon op de ie?  --> + ën
symfonie - symfonieën 
genie - genieën


Valt de klemtoon op een andere lettergreep? --> + n
kolonie - koloniën 
bacterie - bacteriën





Slide 16 - Tekstslide

Klemtoon?
- Lettergreep waar de nadruk op ligt.

- Spreek het woord voor jezelf uit op verschillende manieren.

klemtoon of klemtoon

Slide 17 - Tekstslide

Nog een uitzondering 




Ligt de klemtoon van het woord NIET op de laatste lettergreep?

Dan verdubbel je de laatste medeklinker niet.

monniken 
haviken 

Slide 18 - Tekstslide

Spelling: Verkleinwoorden 
Aan het einde van de les:
- Weet je hoe je verkleinwoorden moet spellen.

Slide 19 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Een verkleinwoord maak je door achter het woord een achtervoegsel te plaatsen. Meestal schrijf je het zoals het klinkt.


dop -> dopje

slak -> slakje

boom -> boompje

Slide 20 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels:

  •  woorden eindigend op -ng                             -->       -nkje of -etje                               vb. koning -> koninkje
         vb. wang ->   wangetje   
  • woorden eindigend op een lange klinker  -->       verdubbeling klinker               vb. foto -> fotootje                                                                                                                            café -> cafeetje



Slide 21 - Tekstslide

Spelling: Persoonsvorm tt
Aan het einde van de les:
- Weet je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd kunt herkennen en hoe je deze moet spellen.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

WERKWOORDSPELLING
Persoonsvorm verleden tijd
(PV VT)

Slide 25 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden:
 
Veranderen niet van klank in de verleden tijd. 

werken - werkten 
lachen - lachten 
dromen - droomden 

Vaste regel: 
ik-vorm+de(n) of stam+te(n)
Sterke werkwoorden:

Veranderen wel van klank in de verleden tijd. 

doen - deden 
zingen - zongen 
denken - dachten 

Vaste regel:
Deze schrijf je zo kort mogelijk.

Slide 26 - Tekstslide

§8 Zwakke werkwoorden - verleden tijd
Enkelvoud (een aantal, de jongen, het aquarium)
Ik-vorm + de óf Ik-vorm + te
Meervoud (de kinderen, die huizen, mensen)
Ik-vorm + den óf Ik-vorm + den

Om te bepalen of het -de(n) of -te(n) moet zijn:
1. Hele werkwoord min -en. Wat is de laatste letter? (bijv verven = verv = V)
2. Kijk of die letter in 't sexy fokschaap zit.
3. Zit de letter erin? Dan schrijf je het met -te(n). Zit de letter er niet in? Dan schrijf je het met -de(n).

Slide 27 - Tekstslide

§9. Sterke werkwoorden - pv-vt
Deze persoonsvormen veranderen van klank in de verleden tijd. Je schrijft ze 
zo kort mogelijk op.

Bijv: Jannie ____ (zingen) tot vorige week in een koor.
1. Wat is het onderwerp? (--> Jannie = enkelvoud)
2. Zong

Bijv: Die leerling _____ (doen) de hele les niets!
1. Wat is het onderwerp? (--> Die leerling = enkelvoud)
2. Deed (zo kort mogelijk!)

Slide 28 - Tekstslide

Par 10: voltooid en onvoltooid dw
Het voltooid deelwoord (vd) geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (= voltooid). Het voltooid deelwoord maakt meestal deel uit van het gezegde. Er staat dan altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden:
– Logan heeft een taart gebakken voor zijn vriendin.
– Afgelopen seizoen is Nova geselecteerd voor het eerste handbalteam.
– Voor de rommelmarkt werden gebruikte spullen verzameld.

Het onvoltooid deelwoord (od) geeft aan dat een handeling aan de gang is (= onvoltooid).
– Juichend kwam de winnaar over de finish.
– Het kleine meisje zat huilend op de stoep.

Slide 29 - Tekstslide

Par 10: voltooid en onvoltooid dw
Zo schrijf je het voltooid deelwoord:
Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt meestal op en.
– Vannacht heeft het eindelijk weer eens gevroren (vriezen).
– Bij de inbraak op school werden laptops gestolen (stelen).

Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op d of t. De juiste letter bepaal je net als bij de verleden tijd met ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p. Kijk naar de letter die in de infinitief voor de uitgang en staat:
– onderstrepen → pvvt: onderstreepte → Jet heeft de belangrijkste zinnen onderstreept.
– verdoven → pvvt: verdoofde → De tandarts heeft Malik verdoofd.

Slide 30 - Tekstslide

Par 10: voltooid en onvoltooid dw
Zo schrijf je het onvoltooid deelwoord:
Het onvoltooid deelwoord spel je als infinitief + d: lachen + d → lachend.

Slide 31 - Tekstslide

Par 11: Werkwoordsvormen- en tijden
Er zijn verschillende werkwoordsvormen:
  • infinitief (inf): fietsen;
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt): (ik) fiets, (jij/hij/zij) fietst, (wij/jullie/zij) fietsen;
  • persoonsvorm verleden tijd (pvvt): fietste, fietsten;
  • voltooid deelwoord (vd): gefietst;
  • onvoltooid deelwoord (od): fietsend.



Slide 32 - Tekstslide

Par 11: Werkwoordsvormen- en tijden
Er zijn ook verschillende werkwoordstijden:
  • onvoltooid tegenwoordige tijd (ott): Imke kijkt naar het journaal / Siem arriveert op tijd / Lina speelt in een band.
  • onvoltooid verleden tijd (ovt): Imke keek naar het journaal. / Siem arriveerde op tijd / Lina ?
  • voltooid tegenwoordige tijd (vtt): Imke heeft naar het journaal gekeken / Siem is op tijd gearriveerd / Lina ?
  • voltooid verleden tijd (vvt): Imke had naar het journaal gekeken /Siem was op tijd gearriveerd / Lina?
In de vt is de pv een vorm van het werkwoord hebben of zijn. Verderop in de zin staat dan vaak (maar niet altijd) een vd, maar niet altijd: ook zinnen met bijvoorbeeld heeft moeten nablijven, hadden willen komen en was gaan wandelen staan in de vt.

Slide 33 - Tekstslide

Heb je je leerdoelen behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Afronding
Doel - Na deze les:
... Weet je hoe je verkleinwoorden moet spellen
... Weet je hoe je de persoonsvorm tegenwoordige tijd kunt herkennen en hoe je deze moet spellen.

Huiswerk:
Maak de opdrachten af van par 8 en 9
Volgende les:
paragraaf 10-11: Voltooid deelwoord




Slide 35 - Tekstslide