3M3 Thuisles 8/5

Spelling H5
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling H5

Slide 1 - Tekstslide

Een a'tje meer of minder kan veel verschil maken...
Wie ziet de fout in dit 'serieuze' bericht van de politie?

Slide 2 - Tekstslide

LESDOEL
                                   Spelling H5:  Meervouden (boek blz. 182)
                                   > Ik weet hoe ik het meervoud 
                                      van een woord moet schrijven.
                           

Slide 3 - Tekstslide

Meervouden op -en

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht voor jezelf (kijk goed en antwoord in je hoofd)

- In elk rijtje staan vier woorden. 
- Zet die woorden in meervoud.
- Welk meervoud is anders dan de rest, dus welk woord hoort niet thuis in rijtje 1?
- En welk woord niet in rijtje 2? 
- Bepaal dit ook voor rijtje 3 t/m 6.
 
1. kat - terras - park - vlek
2. huis - eis - hals - reis
3. fotograaf - druif - wolf - raaf
4. beet - poort - straat - vuur
5. zee - idee - trofee - boei
6. knie - industrie - amfibie - olie 

Slide 5 - Tekstslide

Het meervoud van sommige woorden vorm je door -en achter het woord te plaatsen, maar dat is niet altijd genoeg om het meervoud goed te spellen. 
Bij deze woorden wel:
Kast - kasten
Wereld - werelden

Opdracht voor jezelf
Zie jij wat je bij elk rijtje nog meer doet om het meervoud op -en goed te spellen?
VB: Rijtje 1 > Je verdubbelt de laatste letter
        Rijtje 2 > Je verandert de ... in een ....
Bepaal ook voor rijtje 3 t/m 6 wat je doet.
1. kat - terras - (park)- vlek
2. huis - (eis) - hals - reis
3. (fotograaf) - druif - wolf - raaf
4. beet - (poort) - straat - vuur
5. zee - idee - trofee - boei
6. knie - industrie - amfibie - olie

Slide 6 - Tekstslide

Welke spellingsregel voor het meervoud op -en hoort er bij elk rijtje?
1. Soms een letter verdubbelen (terras - terrassen).  Uitzondering zijn woorden die eindigen op -ik en -es waarbij de klemtoon niet op -ik of -es ligt.

2.  Soms van een -s een -z maken (huis - huizen)
 
3.  Soms van een -f een -v maken (druif- druiven) Uitzondering zijn woorden uit het Grieks! Woorden die eindigen op -graaf of -soof.

4.  Soms een a, e, o of u weghalen (beet - beten)
 
5. Als een woord eindigt op -ee, maak je het meervoud met -ën (zee - zeeën)

6. Als het enkelvoud eindigt op -ie, maak je het meervoud met -ën of -n. (knie - knieën, maar olie - oliën) Waar hangt dat vanaf?


Slide 7 - Tekstslide

MEERVOUD WOORDEN OP -IE
Hoe weet je nou of het knieën of kniën is en of het bacterieën of bacteriën is?
Dat hangt af van de KLEMTOON!

Als de klemtoon WEL op de -ie ligt, komt er -ën achter: het is knie > dus knie + -ën= knieën.

Als de klemtoon NIET op de -ie ligt, komt er alleen -n achter en een trema erbij: bacterie > dus bacterie + -n= bacteriën 

 

Slide 8 - Tekstslide

Lees de theorie op blz 115 nog een keer goed.
Maak nu opdracht 2 t/m 4 uit je boek (blz. 115 +116) in je schrift.

Lees de opdrachten goed!
- Bij opdracht 2 teken je een schema met vier kolommen.

- Gebruik bij opdracht 3 vandale.nl of een echt woordenboek. Als je een woord daarin opzoekt zie je de betekenis én je ziet waar de klemtoon ligt. Het woorddeel met de klemtoon is onderstreept. Zo weet je of er -ën of -n achter komt.
Als je een woord niet kent, noteer je ook de betekenis!

- Ook bij opdracht 4 gebruik je het woordenboek.  Noteer het meervoud en ook de betekenis als je een woord niet kent.       

Slide 9 - Tekstslide

KLAAR?
Maak een foto van de opdrachten en upload het in ELO.

Zorg dat je het huiswerk morgen (vrijdag) in de les erbij kan pakken.

Slide 10 - Tekstslide