Schrijven 5 - les 1

Welkom!
Pak vast een leesboek.
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak vast een leesboek.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
-stillezen
-herhaling grammatica: zinsdelen
-begin maken met Schrijven 5

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Lezen
  • Pak je leesboek (of kies een boek uit de Blinkotheek).
  • We lezen 15 minuten in stilte.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Grammatica - zinsdelen
Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen.

Slide 7 - Tekstslide

zinsdelen
Alles wat vóór de persoonsvorm staat of kan staan.

Tussen de zinsdelen zet je streepjes.

Gisteren| fietste| mijn vader| door het bos.
Ik| heb| het boek| aan mijn vader| gegeven.

Slide 8 - Tekstslide

persoonsvorm (pv)
1)  past zich aan aan het onderwerp
      Ik koop een ijsje.
      Hij koopt een ijsje.
2)  verandert mee met de tijd
      Ik heb een ijsje.
      Gisteren had ik een ijsje.
3)  staat vooraan wanneer je er een vraagzin van maakt
      Jij eet een ijsje.
      Eet jij een ijsje.

Slide 9 - Tekstslide

onderwerp (ow)
onderwerp  = wie/wat + pv?
    De hond blaft.  ->  Wie blaft?  ->  de hond

2   Zet de pv in het enkelvoud/meervoud -> ow verandert mee
     De hond blaft.   ->  De honden blaffen.
                         pv                                         pv

Slide 10 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde (wg)
werkwoordelijk gezegde =  alle werkwoorden in de zin

Gisteren hebben mijn ouders een andere auto gekocht.
De docent keek de toets na.

Slide 11 - Tekstslide

lijdend voorwerp vinden (lv)
lijdend voorwerp  = wie/wat + wg + ow
    De buurman heeft een hond gekocht.  -> 
    Wie/wat heeft de buurman gekocht? ->  een hond


Slide 12 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

De leraar zet zijn fiets in het fietsenrek.
A
de leraar
B
zet
C
zijn fiets
D
in het fietsenrek

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin?

Hebben jullie je huiswerk gemaakt?
A
hebben
B
hebben jullie
C
je huiswerk
D
hebben gemaakt

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in onderstaande zin?

Hebben jullie je huiswerk gemaakt?
A
hebben
B
hebben jullie
C
je huiswerk
D
hebben gemaakt

Slide 15 - Quizvraag

Verdeel onderstaande zin in zinsdelen
(gebruik streepjes).

Fabian leest iedere week de Donald Duck van zijn broertje.

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

schrijven 5
Jouw mening verwoorden
Eindproduct: betoog

Slide 18 - Tekstslide

standpunt en argument
Met een standpunt bedoelen we de mening van de schrijver. Een standpunt wordt vaak aangekondigd met een signaalwoord als:
ik vind..., de schrijver is van mening dat..., zij denkt dat...

De schrijver ondersteunt zijn standpunt met een of meerdere argumenten.
Een argument wordt vaak aangekondigd met een
signaalwoord als: 
omdat, de reden hiervoor is, want, immers, namelijk, ...

Slide 19 - Tekstslide

argumentatie
De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dit standpunt heeft.

feitelijke en waarderende argumenten

Slide 20 - Tekstslide

feitelijke argumenten
Een feitelijk argument kun je controleren: het is waar of het is niet waar:

Ik bestel liever een pizza bij een pizzakoerier, want bestellen is veel minder werk dan zelf een pizza bakken.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

waarderende argumenten
Een waarderend argument kun je niet controleren.

Ik bak liever zelf een pizza in plaats van er een te bestellen, want zelfgemaakte pizza's vind ik lekkerder.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Betoog
Een betoog is een tekst waarin je duidelijk jouw mening geeft. Je schrijfdoel is om de lezer te overtuigen van die mening. Om dit te bereiken, maak je gebruik van argumenten die jouw mening ondersteunen.

Slide 25 - Tekstslide

mogelijke onderwerpen

Slide 26 - Woordweb

betoog
  • om anderen te overtuigen: je geeft je standpunt en argumenten die dit standpunt ondersteunen
  • argumenten gebaseerd op feiten
  • tegenargument + weerlegging 
  • signaalwoorden om opbouw duidelijk te maken

Slide 27 - Tekstslide

opbouw betoog

  • inleiding: aandacht trekken + standpunt geven
  • middenstuk: -argumenten (per argument 1 alinea -> geef                                        feiten die het argument ondersteunen)                                             -tegenargument + weerlegging
  • slot: herhaling standpunt in andere woorden (+ uitsmijter)

Slide 28 - Tekstslide

werkwijze
  • onderwerp kiezen + informatie zoeken
  • bouwplan schrijven 
  • tekst schrijven 
  • feedbackronde 
  • tekst herschrijven

Slide 29 - Tekstslide

Wat lever je in?
  • bouwplan 
  • eerste tekst  
  • ontvangen feedback
  • aangepaste tekst
  

Slide 30 - Tekstslide

startopdracht
Lees de teksten op de volgende dia.
-Welke tekst is de inleiding en welke het slot?
-Hoe heb je dat gezien?

Slide 31 - Tekstslide

Tekst 1
Kortom, als je een puber bent, moet je duidelijke grenzen opgelegd krijgen. Gebeurt dat niet, dan kun je je ontwikkelen tot een onevenwichtige persoonlijkheid, die niet geleerd heeft rekening te houden met anderen. Al ervaar je dat zelf niet altijd zo, het is goed om soms 'nee' te horen van je ouders of opvoeders.
Tekst 2
Afgelopen zondag was het weer zover: een buitenspeldoelpunt werd goedgekeurd en daardoor won Oranje-Rood de beker. Blijkbaar is het zelfs voor doorgewinterde grensrechters moeilijk te bepalen wanneer een speler buitenspel staat. Ik vind daarom dat de rol van de grensrechter in het amateurvoetbal moet veranderen.

Slide 32 - Tekstslide

inleiding
Een inleiding van een tekst heeft twee functies: de aandacht van de lezer trekken en het onderwerp introduceren.

Eerst trek je de aandacht van de lezer: je maakt hem nieuwsgierig naar de rest van de tekst. Daarna introduceer je het onderwerp.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

aandacht trekken
Je kunt op verschillende manieren de aandacht trekken:
1. verwijs naar de actualiteit
2. verwijs naar de geschiedenis
3. verwijs naar een persoonlijke ervaring
4. wijs de lezer op het belang van jouw tekst

Slide 35 - Tekstslide

onderwerp introduceren
Je introduceert het onderwerp op een van de volgende manieren:
1.   Je stelt een vraag.
2.  Je formuleert een probleem.
3.  Je geeft jouw standpunt    ->     BETOOG

Slide 36 - Tekstslide

schrijfopdracht
Schrijf een inleiding (50-75 woorden) over het vuurwerkverbod. Trek de aandacht op een van onderstaande manieren:
-verwijs naar de actualiteit
-verwijs naar de geschiedenis
-verwijs naar je eigen ervaring
-wijs de lezer op het belang van jouw tekst

In de laatste zin van jouw inleiding geef je jouw standpunt.

Slide 37 - Tekstslide

En nu?
  1. Kies een stelling (www.debatindeklas.nl)
  2. Zoek informatie over jouw onderwerp
  3. Noteer jouw argumenten alvast in steekwoorden.



Slide 38 - Tekstslide