6.3 Soorten in hun omgeving

6.3
Soorten in hun omgeving 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

6.3
Soorten in hun omgeving 

Slide 1 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een biotische factor en van een abiotische factor

Slide 2 - Open vraag

Factoren die de populatie grootte beïnvloeden kun je verdelen in twee groepen:
Abiotische factoren
zijn facoren uit de levensloze natuurlijke omgeving.

Temp, licht, O2, neerslag, wind, mineralen

Biotische factoren
zijn factoren veroorzaakt door de levende natuurlijke omgeving.

Voedsel, concurrentie, vijanden, bomen voor nesten.


Slide 3 - Tekstslide

Geef je antwoord op de volgende slide

Slide 4 - Tekstslide

Geef hier je antwoord van
de vorige slide
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 5 - Quizvraag


Op de X-as van deze grafiek wordt de vochtigheid van de grond weergeven. Op de Y-as zie je de overlevingskansen van  de verschillende planten soorten a, b, c en d
Welke van de uitspraken is niet waar.
A
Binnen de tolerantie grenzen van b komen soort c en d ook voor.
B
Soort b heeft een grotere tolerantiegrens en is daarom beter bestand tegen schommelingen
C
Soort a en c komen niet naast elkaar voor in een gebied.
D
Bij de optimum waarde van a kunnen soorten b, c en d niet overleven.

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

In een tropische zee leven drie krabbensoorten A, B en C. Voor krab A liggen de tolerantiegrenzen bij 18 en 40°C , voor krab B bij 22 en 41°C en voor krab C bij 20 en 34°C. In een gedeelte van een tropische zee schommelt de temperatuur tussen de 20 en 36°C.
Welke krab(ben) kan (kunnen) daar voorkomen wanneer alle overige milieufactoren gunstig zijn?
A
A, B en C
B
Alleen A en B
C
Alleen C
D
Alleen B en C

Slide 8 - Quizvraag

Dalkruid kan zich wel handhaven onder bomen en struiken en Gewoon vingerhoedskruid niet. Daarvoor zijn verschillende oorzaken die met elkaar samenhangen.

Welke van de volgende beweringen geeft één van die oorzaken juist weer?
A
Dalkruid heeft een hoger optimum voor de hoeveelheid licht dan Gewoon vingerhoedskruid.
B
Dalkruid heeft een hogere maximum tolerantiegrens voor de hoeveelheid licht dan Gewoon vingerhoedskruid.
C
Dalkruid heeft een lagere minimum tolerantiegrens voor de hoeveelheid licht dan Gewoon vingerhoedskruid.

Slide 9 - Quizvraag

De habitat is de levensomgeving van plant /schimmel /dier/bacterie. De plaats waar het leven van een soort zich voor het grootste gedeelte afspeelt. Bij planten wordt ook de term standplaats gebruikt ipv habitat.
Let op, met plaats bedoelen we niet de exacte lokatie (in Heerenveen tegenover de kerk), maar de plek in een ecosysteem waar je een organisme normaal gesproken kunt vinden.

Slide 10 - Tekstslide

Soorten leven samen in een bepaald ecosysteem.  Soorten kunnen (gedeeltelijk) dezelfde habitat hebben. Dit kan omdat ze een verschillende rol of functie hebben
De rol of functie noem je de niche van een soort.


Als we spreken over de niche van een soort dan hebben we het over de interactie van de soort met het ecosysteem. Bijvoorbeeld, de rol van een boomsoort is het geven van beschutting, nestgelegenheid, schaduw en een voedselbron zijn.
Heel simpel gezegd is habitat het adres en niche het beroep.

Slide 11 - Tekstslide

Door verschillen in niche kunnen verschillende soorten 
samenleven in dezelfde habitat.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

De niche van een soort hangt af van zijn habitat
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Twee soorten met een overlap in habitat en niche zijn concurrenten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Draagkracht

Slide 17 - Tekstslide

Hoe groot is de draagkracht voor schapen hier?
A
1500 schapen
B
15 000 schapen
C
150 000 schapen
D
1 500 000 schapen

Slide 18 - Quizvraag

HUISWERK
Bestudeer 6.3 
en maak 3, 4, 6 t/m 9

Slide 19 - Tekstslide