Mening/standpunt: Ik vind, lijkt mij, daarom, dan ook, dus. Er zou moeten, zouden moeten. Niet altijd signaalwoorden
Argumenten: want, immers, namelijk, omdat. Signaalwoorden opsomming bij volgend argument.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Terugblik paragraaf 4
Feit: controleerbaar/ook onware feiten
Mening/standpunt: Ik vind, lijkt mij, daarom, dan ook, dus. Er zou moeten, zouden moeten. Niet altijd signaalwoorden
Argumenten: want, immers, namelijk, omdat. Signaalwoorden opsomming bij volgend argument.
Slide 1 - Tekstslide
Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken: belangrijkste informatie (kernzinnen)
Bijzaken: minder belangrijk (voorbeelden, toelichting, extra informatie)
Hoofdgedachte: Het onderwerp+ het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen hierover (1 zin)
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wat zijn hoofdzaken?
A
de hoofdgedachte en de kernzin samen
B
Wat in een tekst belangrijk is
C
de inleiding
D
de alinea's
Slide 4 - Quizvraag
"Over de hele wereld werken kinderen thuis aan school. Ook in Peru, in Zuid-Amerika. Maar daar moeten de kinderen wel wat meer moeite doen voor hun lesstof. Iedere dag moeten kinderen uit een dorp een berg beklimmen voor hun huiswerk. Aan de grond is namelijk geen internet."
Wat is de hoofdzaak?
A
Ook in Peru, in Zuid-Amerika.
B
Aan de grond is namelijk geen internet.
C
Maar daar moeten de kinderen wel wat meer moeite doen voor hun lesstof.
D
Iedere dag moeten kinderen uit een dorp een berg beklimmen voor hun huiswerk.
Slide 5 - Quizvraag
"Over de hele wereld werken kinderen thuis aan school. Ook in Peru, in Zuid-Amerika. Maar daar moeten de kinderen wel wat meer moeite doen voor hun lesstof. Iedere dag moeten kinderen uit een dorp een berg beklimmen voor hun huiswerk. Aan de grond is namelijk geen internet."
Wat is de kernzin?
A
Ook in Peru, in Zuid-Amerika.
B
Aan de grond is namelijk geen internet.
C
Maar daar moeten de kinderen wel wat meer moeite doen voor hun lesstof.
D
Iedere dag moeten kinderen uit een dorp een berg beklimmen voor hun huiswerk.
Slide 6 - Quizvraag
"Over de hele wereld werken kinderen thuis aan school. Ook in Peru, in Zuid-Amerika. Maar daar moeten de kinderen wel wat meer moeite doen voor hun lesstof. Iedere dag moeten kinderen uit een dorp een berg beklimmen voor hun huiswerk. Aan de grond is namelijk geen internet."
Is de rest van de alinea voorbeeld of toelichting?
A
Voorbeeld
B
Toelichting
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de hoofdzaak? De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag. Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
___________________
A
De burgemeester bezocht afgelopen zaterdag mevrouw de Jong voor haar honderdste verjaardag.
B
Mevrouw de Jong woont in een verzorgingshuis.
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de hoofdzaak? Alle leerlingen van de brugklas hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen. De leerlingen moesten op de fiets naar het bos. In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
________________
A
Alle leerlingen van de brugklas hebben voor de herfstvakantie de boswachter geholpen.
B
De leerlingen moesten op de fiets naar het bos.
C
In het bos werden ze in groepen ingedeeld.
Slide 9 - Quizvraag
Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Lees tekst 8 grondig. Schrijf op waarnaar de volgende woorden verwijzen. Schrijf ook het regelnummer op. a Dat (regel 6) b Dat (regel 9) c Het (regel 9)
Slide 12 - Open vraag
Wat is het deelonderwerp van alinea 3?
A
ziekenhuis
B
crowdfunding
C
ziekenhuis opknappen via crowdfunding
D
20 miljoen euro
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van deze tekst? (Let op: de hoofdgedachte noteer je in een hele zin!)
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Lees tekst 3. Welke manier gebruikt de schrijver om de tekst in te leiden?
A
onderwerp aankondigen
B
een of meerdere vragen stellen
C
anekdote
D
aanleiding voor het schrijven noemen
Slide 17 - Quizvraag
Schrijf van de volgende zin op of deze tot de hoofdzaak of bijzaak behoort.
De tandarts, die allerlei buitenaardse codes aan zijn assistente doorgeeft en dingen in mijn mond stopt en er weer uithaalt zonder het te zeggen, werkt me op de zenuwen.
A
hoofdzaak
B
bijzaak
Slide 18 - Quizvraag
Schrijf van de volgende zin op of deze tot de hoofdzaak of bijzaak behoort.
Na een paar minuten legt hij uit wat ik allemaal moet doen om te voorkomen dat ik nog meer gaatjes krijg.
A
hoofdzaak
B
bijzaak
Slide 19 - Quizvraag
Schrijf van de volgende zin op of deze tot de hoofdzaak of bijzaak behoort.
Ook moet ik elke dag twee keer heel uitvoerig poetsen en tweemaal per dag mijn hele gebit laten bloeden met tandenstokers.
A
hoofdzaak
B
bijzaak
Slide 20 - Quizvraag
Schrijf van de volgende zin op of deze tot de hoofdzaak of bijzaak behoort.
Dat moet toch alleen bij een diëtist, of ben ik nou gek?
A
hoofdzaak
B
bijzaak
Slide 21 - Quizvraag
Schrijf van de volgende zin op of deze tot de hoofdzaak of bijzaak behoort.
'Ja, vanwege de zuuraanvallen', zegt ze.
A
hoofdzaak
B
bijzaak
Slide 22 - Quizvraag
Wat is de kernzin(nen) van alinea 2?
(In welke zin staat dus de hoofdzaak?)
A
De alinea heeft twee kernzinnen.
B
De kernzin staat aan het begin van de alinea.
C
De alinea bevat geen kernzin.
D
De kernzin staat in de tweede zin van de alinea.
Slide 23 - Quizvraag
Wat is de kernzin(nen) van alinea 3?
(In welke zin staat dus de hoofdzaak?)
A
De alinea heeft twee kernzinnen.
B
De kernzin staat aan het begin van de alinea.
C
De alinea bevat geen kernzin.
D
De kernzin staat in de tweede zin van de alinea.
Slide 24 - Quizvraag
Wat is de kernzin(nen) van alinea 4?
(In welke zin staat dus de hoofdzaak?)
A
De alinea heeft twee kernzinnen.
B
De kernzin staat aan het begin van de alinea.
C
De alinea bevat geen kernzin.
D
De kernzin staat in de tweede zin van de alinea.
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de kernzin(nen) van alinea 5?
(In welke zin staat dus de hoofdzaak?)
A
De alinea heeft twee kernzinnen.
B
De kernzin staat aan het begin van de alinea.
C
De alinea bevat geen kernzin.
D
De kernzin staat in het midden van de alinea.
Slide 26 - Quizvraag
Is de titel letterlijk of figuurlijk bedoeld?
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 27 - Quizvraag
Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?
A
conclusie
B
samenvatting
C
advies
D
geen van deze antwoorden
Slide 28 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van tekst 3?
A
Als ik alle adviezen uitvoer, heb ik nog geen garantie dat ik over twintig jaar geen kunstgebit krijg.
B
Vanwege zuuraanvallen adviseert de assistente minder frisdrank en meer water te drinken.
C
Tijdens een vervelend tandartsbezoek krijg ik adviezen van de tandarts die ik moet opvolgen om meer gaatjes te voorkomen.