Kader 2 grammatica hoofdstuk 5

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Kader 2 grammatica hoofdstuk 5

Oefenen voor de toets

Probeer je boek niet te gebruiken

Grammatica onderdeel 1

Kloktijden:

In de toets verschillende klokken

Tijden 1 t/m 12

Schrijf in het Duits de tijd op:
04:00 (Let op hoofdletter begin zin)

Schrijf de tijd in het Duits op:
11:30
(o met umlaut: SHIFT en ” tegelijk indrukken.)

Schrijf de tijd in het Duits op:
09:20

Schrijf de tijd in het Duits op:
03:57

Grammatica 2: vraagwoorden

Vul het juiste vraagwoord in het Duits in op de stippellijn:
……….. bist du? – Ich bin in Amsterdam.

Vul het juiste vraagwoord in het Duits in op de stippellijn:
........ werden Sie am Wochenende tun? - Ich werde für die Prüfungen lernen.

Vul het juiste vraagwoord in het Duits in op de stippellijn:
……….. alt bist du? – Ich bin dreizehn Jahre alt.

Vul het juiste vraagwoord in het Duits in op de stippellijn:
....... ist diese Frau? - Das ist meine Mutter.

Vul het juiste vraagwoord in het Duits in op de stippellijn:
....... haben Sie Ihre Hausaufgaben nicht gemacht? -Ich hatte keine Zeit.

Vul het juiste vraagwoord in het Duits in op de stippellijn:
......... findet der deutsche Test statt? - Der Test findet morgen statt.

Grammatica 3: er/sie/es/sie

Manon und Hans warten auf den Bus.
…… werden gleich abgeholt.

Waardoor kun je Manon und Hans vervangen?

1. sie
2. er
3. es

Die Schule schließt um 17:00 Uhr.
..... ist jetzt noch geöffnet.

Waardoor kun je die Schule vervangen?

1. sie(meervoud)
2. sie (enkelvoud)
3. es
4. er

Der Tisch ist groß.
.... ist groß.
Waardoor kun je der Tisch vervangen?

Gestern kam ein kleines Mädchen vorbei.
.... spielt mit einem Ball.
Waardoor kun je ein kleines Mädchen vervangen?

Woorden

Vertaal naar het Nederlands:

nie

1. niet
2. nooit
3. daar
4. dus

Vertaal naar het Nederlands:

das Kino

1. de wereld
2. de Kino
3. de tijd
4. de bioscoop

Vertaal naar het Nederlands:

sofort

1. nu
2. daar
3. meteen
4. gisteren

Vertaal naar het Nederlands:

das Fenster

1. het raam
2. het gebouw
3. de tijd
4. gisteren

Vertaal naar het Nederlands:

verstehen

Vertaal naar het Nederlands:

die Möbel

Vertaal naar het Nederlands:

fertig sein

Vertaal naar het Nederlands:

der Wald

Vertaal naar het Nederlands:

die Sachen

1. de spullen
2. het bos
3. zeggen
4. de bioscoop

Vertaal naar het Duits:

Het stoplicht (let op hoofdletter)

1. der ampel
2. die ampel
3. die Ampeln
4. die Ampel

Vertaal naar het Duits:
de kruising

Vertaal naar het Duits:
het ziekenhuis

Vertaal naar het Duits:
het stadhuis

Vertaal naar het Duits:

de bushalte

1. die Bushaltestelle
2. die Bushaltestellen
3. der Bushaltestelle
4. das Bushaltestelle

Zinnen

Let op bij zinnen:

- Hoofdletter aan begin van de zin.

- Hoofdletter bij alle zelfstandige naamwoorden (alles waar je de, het of een voor kunt zetten)

Vertaal de zin naar het Duits:
Kan ik iets vragen?

Vertaal de zin naar het Duits:
Wat wilt u weten?

Vertaal de zin naar het Duits:
Ga rechtdoor en dan de eerste straat links.
(let op begin hoofdletter en punt aan einde zin)

Vertaal de zin naar het Duits:
Waar is de winkelstraat?

Vertaal de zin naar het Duits:
Neem buslijn 15 naar het marktplein.

Let op: 10e bijles!

(Niet verplicht)

Alles klaar?

- Voor jezelf oefenen via Study Go: woorden en zinnen / of uit je boek leren