BK2-Kapitel 5-Lektion 4-5-6

BK2-Kapitel 5-Lektion 4-5-6
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

BK2-Kapitel 5-Lektion 4-5-6

Slide 1 - Tekstslide

Vertaal dit woord in het Nederlands

alt

Slide 2 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Nederlands

das Fenster

Slide 3 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Nederlands

der Garten

Slide 4 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Nederlands

die Möbel

Slide 5 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Nederlands

die Straβe

Slide 6 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Nederlands

bald

Slide 7 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Nederlands

schon

Slide 8 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Nederlands

suchen

Slide 9 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Nederlands

Zum Beispiel

Slide 10 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Nederlands

die Ordnung

Slide 11 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Nederlands

bekommen

Slide 12 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Duits en denk aan de hoofdletter bij het zelfst. nw!
de kast

Slide 13 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Duits en denk aan de hoofdletter bij het zelfst. nw!
de tafel

Slide 14 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Duits en denk aan de hoofdletter bij het zelfst. nw!
de stoel

Slide 15 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Duits en denk aan de hoofdletter bij het zelfst. nw!
de kamer

Slide 16 - Open vraag

Vertaal dit woord in het Duits en denk aan de hoofdletter bij het zelfst. nw!
het bed

Slide 17 - Open vraag

Maak van deze woorden een goede Duitse zin
klein-rot-Meine-ist-Lampe-und

Slide 18 - Open vraag

Maak van deze woorden een goede Duitse zin
Zimmer-gemütlich-ist-Mein

Slide 19 - Open vraag

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je dit Duitse woord vervangen?
der Garten
A
er
B
sie
C
es

Slide 20 - Quizvraag

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je dit Duitse woord vervangen?
die Möbel
A
er
B
sie
C
es

Slide 21 - Quizvraag

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je dit Duitse woord vervangen?
das Haus
A
er
B
sie
C
es

Slide 22 - Quizvraag

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je dit Duitse woord vervangen?
die Frau
A
er
B
sie
C
es

Slide 23 - Quizvraag

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je dit Duitse woord vervangen?
das Kind
A
er
B
sie
C
es

Slide 24 - Quizvraag

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je dit Duitse woord vervangen?
der Vater
A
er
B
sie
C
es

Slide 25 - Quizvraag

Welk bezittelijk voornaamwoord past in deze zin?
------ Stadt (v) ist klein.
A
mein
B
meine

Slide 26 - Quizvraag

Welk bezittelijk voornaamwoord past in deze zin?
Wo ist ------ Haus (o)?
A
sein
B
seine

Slide 27 - Quizvraag

Welk bezittelijk voornaamwoord past in deze zin?
------ Garten (m) ist sehr schön.
A
euer
B
eure

Slide 28 - Quizvraag

Welk Duits vraagwoord hoort in deze zin?
(Wanneer) kommst du?

A
wer
B
was
C
wie
D
wann

Slide 29 - Quizvraag

Welk Duits vraagwoord hoort in deze zin?
(Wat) machst du morgen?

A
wer
B
was
C
wie
D
wann

Slide 30 - Quizvraag

Welk Duits vraagwoord hoort in deze zin?
(Wie) ist dieser Junge?

A
wer
B
was
C
wie
D
wann

Slide 31 - Quizvraag

Welk Duits vraagwoord hoort in deze zin?
(Hoe) spät ist es?
A
wer
B
wie
C
wo
D
wann

Slide 32 - Quizvraag

Uhrzeiten
Uhr
uur
halb
half
Minuten
minuten
Viertel vor
kwart voor
Viertel nach
kwart over
vor 
voor
nach
over

Slide 33 - Tekstslide

Die Uhrzeiten

Slide 34 - Tekstslide

Hoe zeg je deze tijd in het Duits?

13:45
A
halb zwei
B
Viertel vor zwei
C
zwei Uhr
D
Viertel nach zwei

Slide 35 - Quizvraag

Hoe zeg je deze tijd in het Duits?

08:30
A
halb neun
B
Viertel vor neun
C
neun Uhr
D
Viertel nach neun

Slide 36 - Quizvraag

Hoe zeg je deze tijd in het Duits?

17:15
A
halb fünf
B
Viertel vor fünf
C
fünf Uhr
D
Viertel nach fünf

Slide 37 - Quizvraag