In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
Wat is de stam?
Slide 1 - Open vraag
TT: Ik schep eten op mijn bord. VT: ...
Slide 2 - Open vraag
Schrijf de verleden tijd op.
ik [fietsen]
Slide 3 - Open vraag
Deze opdracht gaat over ’t kofschip / ’t sexy fokschaap.
a. Schrijf op bij welke groep werkwoorden je deze regel gebruikt.
b. Schrijf op bij welke tijd(en) je deze regel gebruikt.
c. Leg de regel aan de hand van het werkwoorden verven uit.
Slide 4 - Open vraag
Schrijf het werkwoord tussen haakjes in de verleden tijd.
De werkster (schrobben) alle vloeren.
Slide 5 - Open vraag
Tekstdoel?
timer
0:30
Slide 6 - Open vraag
Tekstdoel: informeren Wat voor een tekst zou dit tekstdoel kunnen hebben?
Slide 7 - Open vraag
Wat is het tekstdoel?
Slide 8 - Open vraag
5. Zoek een bekend woorddeel. (let op woorden met een achtervoegsel zoals -loos en -vol). Wat is de betekenis van het woord smakeloos? We betaalden veel geld in het restaurant, maar het eten was smakeloos.
A
zonder smaak
B
koud
C
pittig
D
te zout
Slide 9 - Quizvraag
Noem een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.
A
rood
B
lelijk
C
houten
D
hoge
Slide 10 - Quizvraag
En we hebben ook verwijswoorden. Dat zijn woorden als...
A
Waarom, omdat, soms...
B
Hij, het, zij, dat....
Slide 11 - Quizvraag
Wat is GEEN bekend woorddeel?
A
on
B
loos
C
her
D
onze
Slide 12 - Quizvraag
welk verwijswoord is goed gebruikt?
A
dit beest
B
die beest
C
deze leven
D
dit tafel
Slide 13 - Quizvraag
De slimme leerling snapt het niet. Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het tekstdoel?
A
De schrijver wil informatie geven (informeren)
B
De schrijver wil je amuseren (amuseren)
C
De schrijver wil je iets laten doen (activeren)
D
De schrijver wil zijn mening geven (overtuigen)
Slide 15 - Quizvraag
Verwijswoorden gebruik je in een tekst omdat
A
verwijswoorden handig zijn om te gebruiken
B
het lezen hierdoor gemakkelijker wordt
C
de schrijver niet steeds hetzelfde woord wil gebruiken
D
de schrijver lui is
Slide 16 - Quizvraag
Pas woordraadstrategie "Zoek een bekend woorddeel" toe. Wat betekent het woord "Klantvriendelijk"
A
Onbeschoft gedragen naar klanten
B
Een prettige houding naar klanten hebben
Slide 17 - Quizvraag
Een bijvoeglijk naamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Zegt iets over de persoonsvorm
B
De, het, een
C
Hetzelfde als een voorzetsel
D
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Slide 19 - Quizvraag
In welke zin staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ik fietste gisteren naar huis.
B
Mijn moeder en ik gaan boodschappen doen.
C
Ik wil later een rode auto.
D
Ik zit in de brugklas!
Slide 20 - Quizvraag
wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 21 - Quizvraag
Wat is GEEN tekstdoel
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Anticiperen
D
Amuseren
Slide 22 - Quizvraag
Zelfstandig naamwoord
Werkwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Ties
geweldig
is
Slide 23 - Sleepvraag
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 24 - Quizvraag
Het werkwoord ´poetsen´ is een klankvast werkwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Noem de drie lidwoorden.
Slide 26 - Open vraag
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de ,het, een
B
namen van:
mensen, dieren, dingen, planten en eigen namen