Persoonlijk en bezittelijke voornaamwoorden (du, ihn, sein, mein...)

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Het persoonlijk voornaamwoord 

Das Personalpronommen

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?

We gebruiken persoonlijke voornaamwoorden om reeds genoemde namen te vervangen en om over onszelf of iemand of iets anders te praten.

 persoonlijke voornaamwoorden

1e Naamval  Beispiele

„er“ = mannelijk in 1e Naamval 

„wir“ = meervoud in 1e Naamval 

„es “ = onzijdig in 1e Naamval

„ich“ = vrouwelijk in 1e Naamval 

 persoonlijke voornaamwoorden

4e Naamval Beispiele

„ihn“ = mannelijk in 4e Naamval 

„uns“ = meervoud in 4e Naamval 

„es “ = onzijdig in 4e Naamval

„sie“ = vrouwelijk in 4e Naamval 

Persoonlijke voornaamwoorden Beispiele:

„Er (1e Naamval) sieht ihn (4e Naamval).“

„Sie (1e Naamval) sieht es (4e Naamval).“

„Wir (1e Naamval) sehen sie (4e naamval).“

ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
zijn persoonlijke naamwoorden in

1. 1e Naamval
2. 4e Naamval

Ich sehe einen Hund.
Ich sehe ......

1. ihn
2. sie
3. er
4. es

Das Kind ist noch klein. ........... muss schon schlafen

1. Es
2. Er
3. Das
4. Sie

Er mag die Frau.
Er mag .............

1. es
2. sie
3. ihn
4. ihr

Ich habe ein Geschenk für (jou) .............

1. dich
2. mich
3. sie
4. du

Nur durch (haar) ..........
haben wir gewonnen.

1. sie
2. Sie
3. es
4. die

Hast du was gegen ............ (mij)

1. dich
2. mich
3. ich
4. mein

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?

Bezittelijke voornaamwoorden zijn:  

mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr 

Ze vervangen een reeds genoemd zelfstandig naamwoord en geven eigendom of verwantschap met dat zelfstandig naamwoord aan.

 Bezittelijke voornaamwoorden: Beispiele

Das Buch ist sehr interessant. Das ist sein (zijn) Buch.

Ist das deine (jouw) Mutter?

Das sind unsere (onze) Hunde.

Ich habe eine Schwester.
Das ist (mijn) .................Schwester.

1. deine
2. keine
3. meine
4. ihre

Sie haben Kinder.
Das sind (hun)........ Kinder.

1. meine
2. seine
3. ihre
4. ihr

Ihr habt Eltern.
Das sind (jullie) ...... Eltern.

1. unsere
2. ihre
3. eure
4. seine

Ihr spielt Basketball.
"Ihr" in deze zin is:

1. persoonlijke voornaamwoord
2. bezittelijke voornaamwoord

Unser Hund ist krank.
"Unser" is in deze zin:

1. persoonlijke voornaamwoord
2. bezittelijke voornaamwoord