1e naamval Persoonlijk en bezittelijke voornaamwoorden (du, ihn, sein, mein...)

Leerdoel
Je kent de prs en bezittelijk vnw en kunt deze toepassen. 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Leerdoel
Je kent de prs en bezittelijk vnw en kunt deze toepassen. 

Slide 1 - Tekstslide

Het persoonlijk voornaamwoord 

Das Personalpronommen

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?


We gebruiken persoonlijke voornaamwoorden om  genoemde namen / zelfstandige naamwoorden te vervangen.

Slide 3 - Tekstslide

 Persoonlijke voornaamwoorden
1e Naamval = onderwerp in de zin, of naamwoordelijk deel gezegde       Beispiele

„er“ = mannelijk in 1e Naamval 
„wir“ = meervoud in 1e Naamval 
„es “ = onzijdig in 1e Naamval
„ich“ = vrouwelijk in 1e Naamval 

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden Beispiele:


Er (1e Naamval) sieht die junge Frau.“
Sie (1e Naamval) sieht den jungen Mann .“
Wir (1e Naamval) sehen die Lehrerin.“

Slide 5 - Tekstslide

2. IDEWIS -FEESTTENTEN
I
D
E
W
I
S
PRS VNW
E
ST
T
EN
T
EN
UITGANG
1
2
1
2
1
2
FE
  HOOFDREGEL: 1. stam van werkwoord
                              [= wohnen of tun  = (e)n eraf] +  

Slide 6 - Tekstslide

ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie
zijn persoonlijke naamwoorden in
de
A
1e Naamval
B
4e Naamval

Slide 7 - Quizvraag

Das Kind ist noch klein. ........... muss schon schlafen
A
Es
B
Er
C
Das
D
Sie

Slide 8 - Quizvraag

(Jullie) ....... habt ein Geschenk für Bart.
A
Ihr
B
Du
C
Sie
D
Wir

Slide 9 - Quizvraag

Hast ..... (jij) was gegen Laura?
A
sie
B
du
C
ihr
D
ich

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
Bezittelijke voornaamwoorden zijn:  
mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr / Ihr
Ze staan in combinatie met een zelfstandig naamwoord en geven eigendom of verwantschap met dat zelfstandig naamwoord aan.

Slide 11 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord 1e naamval:
  • ik             jij            hij        zij           het           wij      jullie       zij                  u
  • ich          du          er         sie         es             wir       ihr          sie                Sie 


Bezittelijk voornaamwoord:
  • mijn        jouw    zijn       haar     zijn         ons     jullie     hun                uw
  • mein-    dein-    sein-   ihr-       sein-      uns-    euer-    ihr-                Ihr-

Slide 12 - Tekstslide

 Bezittelijke voornaamwoorden: Beispiele
Das Buch ist sehr interessant. Das ist sein (zijn) Buch.
Ist das deine (jouw) Mutter?
Das sind unsere (onze) Hunde.

Slide 13 - Tekstslide

Ich habe eine Schwester.
Das ist (mijn) .................Schwester.
A
deine
B
keine
C
meine
D
ihre

Slide 14 - Quizvraag

Sie haben Kinder.
Das sind (hun)........ Kinder.
A
meine
B
seine
C
ihre
D
ihr

Slide 15 - Quizvraag

Ihr habt Eltern.
Das sind (jullie) ...... Eltern.
A
unsere
B
ihre
C
eure
D
seine

Slide 16 - Quizvraag

Ihr spielt Basketball.
"Ihr" in deze zin is:

A
persoonlijke voornaamwoord
B
bezittelijke voornaamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Unser Hund ist krank.
"Unser" is in deze zin:
A
persoonlijke voornaamwoord
B
bezittelijke voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Ik kan de Proefwerkstof nu toepassen!
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Tschüss!
Übung macht
den Meister!

Oefening baart kunst!

Slide 20 - Tekstslide

An die Arbeit!
we gaan nu verder met het onderwerp en het lijdend voorwerp.

Dit doen we in Schritt ...


Slide 21 - Tekstslide