lesdag 6

lesdag 6
programma:
Terugblik op afgelopen les
E learning / omgeving van de bewoners, samen werken aan een thuis 
Gedragsvisite bespreken
polyfarmacie
Lunch Smoske
Sbarr en triage
cirkel van invloed en betrokkenheid
stilstaan opdrachten/verbeterplan
huiswerk lesdag 7 teamscan opdracht maken
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
GezondheidskundePraktijkonderwijsMBOLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

lesdag 6
programma:
Terugblik op afgelopen les
E learning / omgeving van de bewoners, samen werken aan een thuis 
Gedragsvisite bespreken
polyfarmacie
Lunch Smoske
Sbarr en triage
cirkel van invloed en betrokkenheid
stilstaan opdrachten/verbeterplan
huiswerk lesdag 7 teamscan opdracht maken

Slide 1 - Tekstslide

De omgeving:opdracht 30 min
De free learning 
Samen werken aan een thuis.

Slide 2 - Tekstslide

gedragsvisite, wat doe je al, wat gaat goed, wat kan anders?

Slide 3 - Open vraag

Polyfarmacie

Slide 4 - Tekstslide

Wat wordt er onder polyfarmacie verstaan?
A
gebruik van 5 of meer geneesmiddelen
B
gebruik van 5 of meer geneesmiddelen, 75 jaar of ouder
C
gebruik van 5 of meer geneesmiddelen, 75 jaar of ouder, slechte nierfunctie
D
gebruik van 7 of meer geneesmiddelen, 75 jaar of ouder, slechte nierfunctie

Slide 5 - Quizvraag

Bij hoeveel procent van 75-plussers komt polyfarmacie voor?
A
12
B
34
C
51
D
64

Slide 6 - Quizvraag

Welke medicatie wordt het meeste voorgeschreven bij patienten met polyfarmacie?
A
Betablokkers
B
Antitrombotica
C
Cholesterolverlagers
D
Maagzuurremmers

Slide 7 - Quizvraag

oorzaken
polyfarmacie

Slide 8 - Woordweb

Wat is de meest voorkomende oorzaak van polyfarmacie?
A
Veel verschillende behandelaars
B
Onvoldoende periodieke medicatie beoordeling
C
Meer chronische aandoeningen op hogere leeftijd
D
Gebruik van zelfzorgmedicatie

Slide 9 - Quizvraag

Factoren die kunnen bijdragen aan polyfarmacie:

Slide 10 - Tekstslide

Wat kunnen wij zorgvragers adviseren op het gebied van medicatieveiligheid?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

opdracht polyfarmacie (2 pers)
Je zoekt met elkaar een bewoner uit waarvoor je zorgt op de afdeling.
Beschrijf de medische situatie, de meditatielijst, eventueel symptomen van bijwerkingen van medicatie en de mogelijk interactie op elkaar, en of er problemen
of werkingen zijn)
Zoek met elkaar de interactie tussen de medicijnen op( waar mogelijk). Beschrijf wat dit voor gevolgen met zich mee kan brengen en hoe je hierover het gesprek met de arts aan kan gaan. 
Wat zou je bespreekbaar maken en beschrijf dit punt voor punt. Denk bij het bespreken aan alternatieven, educatie end. Sta ook stil bij onbegrepen gedrag, wat is de invloed van polyfarmacie hierop/hierbij
Maak een plan van aanpak voor je bewoner.
Zorg dat je deze terug kan koppelen in de groep, Hiervoor hebben jullie een half uur.

Slide 15 - Tekstslide

Verbeterplan
vragen opmerkingen en eisen.

Slide 16 - Tekstslide

SBARR       
                                              

Slide 17 - Tekstslide

SBARR methode
Waar denk je aan?

Slide 18 - Woordweb

SBARR-methodiek
Situation (situatie): Je vertelt kort iets over het probleem. Hoe is de situatie.
Background (achtergrond): eventuele medicatie, allergieën, voorgeschiedenis van de cliënt.
Assessment (beoordeling): Wat is jouw beoordeling van de situatie? Wat denk je zelf wat er aan de hand is?
Recommendation (aanbeveling): Wat is jouw aanbeveling, wat wil je dat er gebeurt?
Repeat (herhalen): Je herhaalt het antwoord van de arts en/of verpleegkundig specialist om zo eventuele fouten te voorkomen.



Slide 19 - Tekstslide

Voordelen SBARR
  • eenvoudig communicatiemiddel
  • veel gebruikt in NL
  • geschikt voor meerdere disciplines
  • bevordert de samenwerking
  • voorbereiding mogelijk
  • concrete overdracht gegevens
Nadelen SBARR
  • Nieuw systeem?
  • Klinisch redeneren
  • dus niet inzetbaar voor alle disciplines

Slide 20 - Tekstslide

definitie klinisch redeneren
De vaardigheid (of competentie) om eigen observaties en interpretaties te koppelen aan medische kennis.
(denk aan anatomie, fysiologie,pathologie en farmacologie) zodat je kan onderbouwen welke interventies ingezet moeten worden.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

0

Slide 23 - Video

Slide 24 - Tekstslide

Hoe voer je een triagegesprek?
Een goed triagegesprek is meer dan het uitvragen alleen. In het triagegesprek zijn zeven facetten te onderscheiden, die soms door elkaar lopen
De 7 facetten van een triagegesprek.

  1. De NAW-gegevens opnemen/verifiëren.
  2. De ABCDE-(in)stabiliteit beoordelen.
  3. reden van het contact en de hulpvraag vaststellen
  4. De ingangsklacht vaststellen die de urgentie bepaald.
  5. Urgentie bepalen.
  6. Het bepalen en organiseren van een vervolgactie.
  7. Resultaat afstemmen met de beller.

Slide 25 - Tekstslide

De NAW-gegevens
Naam
Adres
Woonplaats
Telefoonnummer

Slide 26 - Tekstslide

Stap 2
De ABCDE contoleren.

Slide 27 - Tekstslide

ABCDE
Airway- Luchtweg
 Breathing-Ademhaling
Circulation-Circulatie
Disability-Bewustzijn
Environment-Omgeving

Slide 28 - Tekstslide



A-vragen
Is de ademweg vrij?


  • Zit er iets in de mond/keelholte? (voorwerp/bloed/braaksel)
  • Zijn er bijgeluiden als de patiënt ademt? (stikken/verslikken(niet) bedreigde stridor)
  • Kwijlt de patient?
  • bij een baby is het neusje vrij?

Slide 29 - Tekstslide


B -vragen
Is de ademhaling aanwezig?
  • Is de ademhaling aanwezig?
  • Is er een hoorbare ademhaling?(reutelen/piepen)
  • Kan de patiënt spreken? (kreunen/kortademig/woorden/zinnen)
  • Is er sprake van extra ademarbeid?( schouders optrekken/neusvleugelen (baby)/intrekkingen van de borstkas)

Slide 30 - Tekstslide



C-vragen
Is er sprake van een probleem in de circulatie?

  • Is er sprake van een uitwendige bloeding?(gering/matig/hevig)
  •  Wat is de kleur van de huid/gelaat? ( grauw/bleek/blauw/gemarmerd)
  • zijn er vegetatieve verschijnselen?(klam/transpieren/koud/braken/misselijk/gevoel van flauwvallen)
  • Heeft de patiënt een snelle pols?
  • Heeft de patiënt overmatig vochtverlies?(braken/diarree)
  • .Bij een baby of kwetsbare oudere/patiënt: wanneer was de laatste urineproductie/natte luier?

Slide 31 - Tekstslide


D-vragen
Is de patiënt bij bewustzijn?
  • AVPU
Alert
Verbale reactie op aanspreken
Reactie op Pijnprikkel(aanschudden)
Geen reactie: Unresponsive.
  • Is de patiënt aanspreekbaar? (adequaat/verward/ander gedrag dan normaal)

Slide 32 - Tekstslide


E-vragen
Zijn er bedreigende omgevingsfactoren?


  • Is er sprake van  onderkoeling/beklemming/rook
/koolmonoxide?
  • Is de omgeving veilig? 

Slide 33 - Tekstslide

Stap 3, de reden van het contact en de hulpvraag vaststellen.

Let op hierbij heb je een luisterende en stimulerende rol. Doormiddel van gerust te stellen en vooral door open vragen te stellen. 
Zinnen die je helpen om de hulpvraag vast te stellen.
  • Wat is precies uw vraag?
  • Wat is de reden dat u nu belt?
  • Waar maakt u zich zorgen over?
  • Evt. doorvragen (denk aan iemand die zegt benauwd te zijn) Wat bedoeld u met benauwd?
  • Duidelijkheid scheppen (stellen directe vragen) Wat is de klacht, of wat is het probleem? Wat wilt u dat ik voor u doe?

Eventueel geruststellen
  • Het is goed dat u hiervoor belt.

Slide 34 - Tekstslide

Stap 4, Ingangsklacht vaststellen die de urgentie bepaald.

indien je er achter bent waarvoor de patiënt belt zoek je de desbetreffende ingangsklacht op. Je begint dan de triagevragen te stellen. 
 Met andere woorden, wat bepaalt de urgentie? Dit kan soms lastig zijn, om de juiste keus te maken is een overzicht gemaakt en staan er in het begin van een ingangsklacht soms verwijzingen naar andere ingangsklachten genoemd. In deze fase van het gesprek stelt de triagist een aantal gesloten, medisch inhoudelijke vragen. Aan de hand van de triagecriteria in de NHG-TriageWijzer schat de triagist de urgentie in waarmee de klacht door de huisarts moet worden beoordeeld.

Slide 35 - Tekstslide

Stap 5, Urgentiebepaling. 
Hoe hoger de urgentie, hoe sneller de patiënt gezien moet worden. In de hoogste drie urgentiecategorieën (U0-U1-U2) moet de patiënt per direct worden overgedragen aan of besproken worden met de huisarts of indien zo afgesproken, met de ambulance of SEH. Ook bij twijfel volgt overleg met de huisarts. Vooral bij twijfel over het indelen in een hoge urgentiecategorie is dat van belang. Anders kan de patiënt niet gezien worden binnen de streeftijd die staat voor een bepaalde urgentiecategorie.

Slide 36 - Tekstslide

Stap 6, Het bepalen en organiseren van een vervolgactie.

Als je de urgentie bepaald hebt koppel je daar een actie aan.
Je geeft de patiënt indien nodig een afspraak en geeft de patiënt altijd advies mee. 
Stap 7, Resultaat afstemmen met de beller.
In het telefoongesprek toetst de triagist of de patiënt (of beller) zich kan vinden in de conclusie van de triage. Wanneer dit niet het geval is, vraagt de triagist naar de motivering van diens standpunt. Het antwoord levert mogelijkerwijs nieuwe gegevens op die tot bijstelling van de triage-uitkomst leiden

Slide 37 - Tekstslide

LSD 
Luisteren samenvatten doorvragen.

Slide 38 - Tekstslide