Volgorde / ABCDE en Diabetes Gedeeld

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DoktersassistenteMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Herhaling 
Opbouw triagegesprek
ABCDE
Diabetes klachten en waardes Hypo en Hyper
Adviezen bij diabetes.


Slide 2 - Tekstslide

les programma
Opdracht ABCDE
Theorie triage gesprek
Quizlet Diabetes
Theorie diabetes
Opdracht adviezen hyper en hypo
Quiz.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe voer je een triagegesprek?
Een goed triagegesprek is meer dan het uitvragen alleen. In het triagegesprek zijn zeven facetten te onderscheiden, die soms door elkaar lopen
De 7 facetten van een triagegesprek.

  1. De NAW-gegevens opnemen/verifiëren.
  2. De ABCDE-(in)stabiliteit beoordelen.
  3. reden van het contact en de hulpvraag vaststellen
  4. De ingangsklacht vaststellen die de urgentie bepaald.
  5. Urgentie bepalen.
  6. Het bepalen en organiseren van een vervolgactie.
  7. Resultaat afstemmen met de beller.

Slide 4 - Tekstslide

De NAW-gegevens
Naam
Adres
Woonplaats
Telefoonnummer

Slide 5 - Tekstslide

Stap 2
De ABCDE contoleren.

Slide 6 - Tekstslide

ABCDE
Airway- Luchtweg
 Breathing-Ademhaling
Circulation-Circulatie
Disability-Bewustzijn
Environment-Omgeving

Slide 7 - Tekstslide



A-vragen
Is de ademweg vrij?


  • Zit er iets in de mond/keelholte? (voorwerp/bloed/braaksel)
  • Zijn er bijgeluiden als de patiënt ademt? (stikken/verslikken(niet) bedreigde stridor)
  • Kwijlt de patient?
  • bij een baby is het neusje vrij?

Slide 8 - Tekstslide


B -vragen
Is de ademhaling aanwezig?
  • Is de ademhaling aanwezig?
  • Is er een hoorbare ademhaling?(reutelen/piepen)
  • Kan de patiënt spreken? (kreunen/kortademig/woorden/zinnen)
  • Is er sprake van extra ademarbeid?( schouders optrekken/neusvleugelen (baby)/intrekkingen van de borstkas)

Slide 9 - Tekstslide



C-vragen
Is er sprake van een probleem in de circulatie?

  • Is er sprake van een uitwendige bloeding?(gering/matig/hevig)
  •  Wat is de kleur van de huid/gelaat? ( grauw/bleek/blauw/gemarmerd)
  • zijn er vegetatieve verschijnselen?(klam/transpieren/koud/braken/misselijk/gevoel van flauwvallen)
  • Heeft de patiënt een snelle pols?
  • Heeft de patiënt overmatig vochtverlies?(braken/diarree)
  • .Bij een baby of kwetsbare oudere/patiënt: wanneer was de laatste urineproductie/natte luier?

Slide 10 - Tekstslide


D-vragen
Is de patiënt bij bewustzijn?
  • AVPU
Alert
Verbale reactie op aanspreken
Reactie op Pijnprikkel(aanschudden)
Geen reactie: Unresponsive.
  • Is de patiënt aanspreekbaar? (adequaat/verward/ander gedrag dan normaal)

Slide 11 - Tekstslide


E-vragen
Zijn er bedreigende omgevingsfactoren?


  • Is er sprake van  onderkoeling/beklemming/rook
/koolmonoxide?
  • Is de omgeving veilig? 

Slide 12 - Tekstslide

ABCDE bedreigd!!!!

Slide 13 - Tekstslide

Stap 3, de reden van het contact en de hulpvraag vaststellen.

Let op hierbij heb je een luisterende en stimulerende rol. Doormiddel van gerust te stellen en vooral door open vragen te stellen. 
Zinnen die je helpen om de hulpvraag vast te stellen.
  • Wat is precies uw vraag?
  • Wat is de reden dat u nu belt?
  • Waar maakt u zich zorgen over?
  • Evt. doorvragen (denk aan iemand die zegt benauwd te zijn) Wat bedoeld u met benauwd?
  • Duidelijkheid scheppen (stellen directe vragen) Wat is de klacht, of wat is het probleem? Wat wilt u dat ik voor u doe?

Eventueel geruststellen
  • Het is goed dat u hiervoor belt.

Slide 14 - Tekstslide

Stap 4, Ingangsklacht vaststellen die de urgentie bepaald.

indien je er achter bent waarvoor de patiënt belt zoek je de desbetreffende ingangsklacht op. Je begint dan de triagevragen te stellen. 
 Met andere woorden, wat bepaalt de urgentie? Dit kan soms lastig zijn, om de juiste keus te maken is een overzicht gemaakt en staan er in het begin van een ingangsklacht soms verwijzingen naar andere ingangsklachten genoemd. In deze fase van het gesprek stelt de triagist een aantal gesloten, medisch inhoudelijke vragen. Aan de hand van de triagecriteria in de NHG-TriageWijzer schat de triagist de urgentie in waarmee de klacht door de huisarts moet worden beoordeeld.

Slide 15 - Tekstslide

Stap 5, Urgentiebepaling. 
Hoe hoger de urgentie, hoe sneller de patiënt gezien moet worden. In de hoogste drie urgentiecategorieën (U0-U1-U2) moet de patiënt per direct worden overgedragen aan of besproken worden met de huisarts of indien zo afgesproken, met de ambulance of SEH. Ook bij twijfel volgt overleg met de huisarts. Vooral bij twijfel over het indelen in een hoge urgentiecategorie is dat van belang. Anders kan de patiënt niet gezien worden binnen de streeftijd die staat voor een bepaalde urgentiecategorie.

Slide 16 - Tekstslide

Stap 6, Het bepalen en organiseren van een vervolgactie.

Als je de urgentie bepaald hebt koppel je daar een actie aan.
Je geeft de patiënt indien nodig een afspraak en geeft de patiënt altijd advies mee. 
Stap 7, Resultaat afstemmen met de beller.
In het telefoongesprek toetst de triagist of de patiënt (of beller) zich kan vinden in de conclusie van de triage. Wanneer dit niet het geval is, vraagt de triagist naar de motivering van diens standpunt. Het antwoord levert mogelijkerwijs nieuwe gegevens op die tot bijstelling van de triage-uitkomst leiden

Slide 17 - Tekstslide

Vragen die je kunnen helpen in het afronden van je gesprek.
  • Kunt u zo verder?
  • Bent u zo tevreden?
  • Bent u hiermee geholpen?
  • Was het hierom dat u belde?


Slide 18 - Tekstslide

Hypoglykemie
Als de nuchtere bloedglucosewaarde onder de 4 mmol/l komt, is er sprake van een hypoglykemie (lage bloedsuikerspiegel). Een lage bloedsuikerspiegel wordt ook wel een hypo genoemd. Een hypo kan ontstaan doordat iemand met diabetes te weinig eet, te veel actieve insuline in het lichaam heeft of te lang een lichamelijke inspanning levert zonder genoeg koolhydraten binnen te krijgen. 
Hyperglykemie
Is de nuchtere bloedglucosewaarde hoger dan 10 mmol/l? Dan is de bloedsuikerspiegel te hoog. Dit heet een hyperglykemie, of een hyper. Een hyper kan ontstaan wanneer iemand met diabetes te weinig insuline in zijn lichaam heeft t.o.v. het aantal koolhydraten dat hij heeft gegeten. Maar ook stress of ziekte kan een hyper veroorzaken.

Slide 19 - Tekstslide

klachten  Hypo (lage bloedsuikerspiegel)

  • Zweten en trillen
  • Duizelig
  • Hongergevoel
  • Slecht zien
  • Hoofdpijn
Klachten Hyper (hoge bloedsuikerspiegel)

  • Veel plassen
  • Aanhoudende dorst
  • Misselijkheid of overgeven
  • Droge tong

Slide 20 - Tekstslide

Hyperglykemie zonder klachten
Drink veel water en beweeg veel; bij inspanning wordt glucose verbruikt. Bepaal na enkele uren de glucosewaarde opnieuw om het effect te meten.

Slide 21 - Tekstslide

Hyperglykemie met klachten
En gebruik van insuline.
Volg de 2-4-6 regel:
Iedere 2 uur glucose meten en kort/snelwerkend insuline extra spuiten tot <15 mmol/l is bereikt met behulp van de volgende adviezen:
Bij glucose 15-20 mmol/l: 4E kort/snelwerkende insuline extra.
Bij glucose > 20 mmol/l: 6E kort/snelwerkende insuline extra.

Slide 22 - Tekstslide

Hypoglykemie
Hypoglykemie (advies aan patiënt zelf)
Eet of drink iets zoets, zoals druivensuiker, een boterham met jam of vla met limonadesiroop. Zoek of blijf in gezelschap van anderen. Controleer na een halfuur opnieuw de glucosewaarde. Bij verbetering: controleer de glucosewaarde later nog eens. 

Slide 23 - Tekstslide

Contactadvies Diabetes
Contactadvies
Contact opnemen als glucose lager is dan 3,5 of hoger dan 15 mmol/l.

Mochten de klachten erger worden of er komen klachten bij, terug contact opnemen.

Slide 24 - Tekstslide